De existentiële band tussen het schilderend ‘ik’ en het geschilderde is belichaamd. Deze lichamelijke relatie met het te schilderen vlak; dit doek dat een veld vol sporen is van picturale gebaren: spatten, strijken, vegen, droppen, druppelen, griffen, striemen, gutsen, doordrenken, pointilleren, krassen; dit overgeven van hart en ziel met gulpen verf tegen de verwachtende drager aan; dat en nog veel meer vitalistisch getinte werkwoorden kenmerken de schildersdrift van Zurstrassen. In een eerste fase (begin jaren tachtig) zocht Zurstrassen naar de lichtheid van het medium. Zijn kleuren van een volstrekt bovenaardse mentaliteit werden op het doek gezeefd, weliswaar onmechanisch en dus eigenhandig, volgens het repetitieve ritme van muziek die daadwerkelijk in zijn atelier te horen is of in zijn lichaam naspeelt. Zurstrassen beklijft deze etherische ruimtes door in een trance te raken op de cadans van zijn borsteltoets, waarbij de wisselwerking tussen oorzaak en gevolg onscheidbaar wordt, want de trance visualiseert maar het gevisualiseerde begeestert op zijn beurt het extatische lichaam, dat dansend buiten zichzelf geraakt en daardoor opnieuw een regen van visuele stippen aanbrengt.
Langzaam evoluerend, variërend, zich bezinnend via interne monologen, is het werk van Zurstrassen uit de hemelse roes van de polychrome cirrostratus teruggekeerd om over te gaan naar een meer aardse bezonnen dynamiek. Het oppervlak wordt gevuld met vlakken, elkaar overlappend en doorkruist met loshandige, vage aanduidingen van geometrisch aandoende figuren: driehoekachtig, circulerend, stomphoekige vierkanten, ongelijkbenigen, bochtig gebochelde lijnen, oneindigheidslingers, oncongrueerbare ellipsen, door boerenklompen afgetekende velden, kortom een heel arsenaal van vormloze vormen waaraan de informelen hun naam te danken hebben. Schilderen is voor Zurstrassen niet meer een zo dansante bezigheid maar is nu eerder een dirigisme van het deraperen, een gecontroleerd picturaal slippen. Zijn gestuele tekens verdampen niet meer in een driedimensionale ruimte van vervluchtend coloriet. Zij zijn statisch geworden. Zo ze al beweging suggereren dan wordt deze toch met twee voeten op aarde gestut.
Zurstrassen heeft hier – om toch maar even gebruik te maken van de oude kunsthistorische termen – zijn overgang gevonden van een eigen interpretatie van een pointillistisch impressionisme van de transparantie (1977-1985) naar een vertolking van het abstracte expressionisme (1986-2000) Van zwierigheid is hij overgegaan naar de uitdaging van de verzwikking, want van dan af heeft hij de verf meer dan ooit uit de hand laten lopen, in de hoop de grenzen van de ontwrichting te articuleren.
Vanaf 2000 is een nieuwe wending ontstaan in het oeuvre van Zurstrassen. Het in het wilde weg schilderen heeft hem bevredigd. Hij gaat op zoek naar meer structuur. Of beter nog, het spelen met structuren wordt zijn thema. Hij sluit hier nauw aan bij de neo-geo, de stroming die het geometrische kleurvak weet te erkennen als fundament van de schilderkunst, maar die uiteindelijk toch het binnen de lijntjes schilderen als een beperking ervaart. De geometrische abstractie wordt als te principieel bekeken, die te weinig ruimte laat voor het speelse. Overgaan van een abstract neo-expressionisme naar koel abstract zou verraad zijn. Waanzin bijna. Zoeken naar een synthese tussen beide is een nieuw experiment. Zurstrassen speelt in op de kracht van het vlakkenspel en de ruimte/diepte-effecten die dit in zich draagt. De afbakeningen blijven speels en de opbouw grillig frivool. Yves Zurstrassen raakt echter geboeid door het patroon, de mogelijkheid om in papier uitgesneden vormen herhalend te gebruiken in een compositie. Hij knipt deze met de hand of, wat hij vaker doet, hij laat ze kappen nadat hij er via een bewerking met de computer de vorm ervan bepaald heeft. Door het aanwenden van dit nieuwe medium brengt hij ook een hedendaagse problematiek in zijn werk. De computer staat zowel voor exactheid van een vorm als voor genuanceerde variaties. Met deze sjablonen speelt hij in zijn werk. Hij kan opnieuw de muziek aanzetten – in zijn atelier staat een krachtige muziekinstallatie – en dansen. Hierbij werkt hij met grondlagen die overplakt worden met de gemaakte patronen. Sommige delen van de sjablonen verwijdert hij zodat er een doorgang ontstaat naar de onderlaag. In feite bereikt hij hier hetzelfde resultaat als de décollagekunstenaars die opgang maakten tijdens het Nouveau Réalisme begin de jaren zestig in Frankrijk, nl. Rotella, Hains en Villeglé. Papiersnippers werden in verschillende lagen op elkaar geplakt. Daarna werden gedeelten min of meer willekeurig afgescheurd zodat er een zeker reliëf ontstond. Soms werden hiervoor gewoon straataffiches gebruikt die alle sporen droegen van steeds maar overkleefd en afgescheurd en bijgewerkt te zijn.
Bij Zurstrassen gaat het niet om dat soort realisme dat de dagelijkse werkelijkheid in de kunst wil zuigen. Hem interesseert enkel het spel met vormen en hoe hij onverwachte visuele effecten kan realiseren via de combinatie collage-décollage.