Het oeuvre van Walter De Rycke situeert zich binnen de surrealistische beeldtaal, meer bepaald binnen wat men de Vlaamse fantastiek is gaan noemen. Dit is geen uitwerking van realistische elementen waarvan men de ongeziene verbanden blootlegt, maar een surrealisme van de vervorming, zoals de beelden ook in onze dromen, maar dan vooral in de nachtmerries, voorkomen. De relatie tussen de restanten van primitieve culturen en de hedendaagse kunst, die er oog voor heeft is niet enkel het ontlenen van het esthetische principe van de directheid, de kracht in plaats van de sierlijkheid. Er is meer. Het surrealisme hecht een groot belang aan de onbewuste wereld als meer reëel dan de zichtbare realiteit. Bronnen hiervoor zijn uiteraard onze dromen en alle domeinen waar de rationele remmen zoek zijn. Of ook primitieve culturen die hun wereld ordenen volgens andere richtlijnen dan deze van de westerse logica. Richtlijnen hoeven niet per se rechte lijnen te zijn. Walter De Rycke is niet alleen een goede kenner van het Belgische surrealisme, hij houdt ook veel van de kunst van die primitieve culturen.
De psychoanalyse heeft het belang van de seksualiteit binnen de cultuur benadrukt. Binnen de natuur was dat al lang duidelijk. Het surrealisme heeft deze driftmatigheid of drijfkracht in beeld gebracht. Primitieve culturen maken magische beelden die binnen hun religieus verband de vruchtbaarheid zouden moeten verhogen. Ook dit gebeurt vaak via de uitvergroting van de betreffende organen. Als men die beide inspiratiebronnen samen neemt, dan heeft men vlug een situering van de erotiek in het oeuvre van Walter De Rycke. ‘Erotiek’ dan uiteraard begrepen als een reflectie over de seksualiteit. Bataille stelde dat de verhouding tussen seksualiteit en erotiek te vergelijken is met deze tussen de hersens en het denken.
De lullige lullen die als aanhangsels de sculpturen van Walter De Rycke ontsieren, kunnen dit laatste enkel bevestigen. Maar deze ontsiering heeft precies haar plastische functie, nl. als weigering om versiering te zijn. Hierdoor wordt ons oog geopend voor de kracht van de uitdrukking. Idem dito voor de ferme, overbetepelde prammen, die ons laten zien wanneer de ontmenselijkte figuren – nog in vervolmaaktheid of al in degeneratie? – van Walter De Rycke, tot het vrouwelijke geslacht behoren of niet.
Deze ‘erotische’ lichaamsdelen, verbonden aan de uitdrukking van de menselijke vervreemding, plaatsen Walter De Rycke binnen het existentialistische gedachtegoed, waarbij basisvragen gesteld worden naar de zin van het leven. De antwoorden verwijzen veelal naar de onzin ervan, vaak op basis van het geweld dat mensen elkaar op de meest creatieve wijze aandoen. Dit kan geen volgroeide humane cultuur zijn. De verstandige domheid overheerst.