Zoals gezegd was men het intellectualisme van de conceptuele kunst wat moe en werd de soberheid van het minimalisme te leeg bevonden. Men had opnieuw behoefte aan wat verhalen, op sensuele wijze in beeld gebracht, als een feest voor de ogen. Het postmodernisme heeft een nieuw tijdsbesef doorgedrukt. Men zou dit de overgang van de geschiedenisfilosofie van Hegel naar deze van Nietzsche kunnen noemen. Hegel zag de geschiedenis lineair met een evolutie die uiteindelijk via vooruitgang tot een goed einde kwam. Nietzsche beschouwde de geschiedenis als cyclisch, als een eeuwige terugkeer van het gelijke. In een dergelijke opvatting is er geen plaats voor een avant-garde die als uitgangspunt heeft dat het nieuwe het oude moet opheffen. Het nieuwe is een zaak van ‘articulatie’, d.w.z. afhankelijk van de wijzigende verbanden die gelegd kunnen worden. Alles mag dus, ook het oude. Dus ook schilderen. Als alles een zaak is van nieuwe verbanden dan zijn er ook geen ‘zuivere’ -ismen meer.
Die kunsttheoretische zuiverheid is precies de basis voor de gedachte van een avant-garde. Vandaar dat de zuiverheid gewantrouwd wordt in het postmoderne gedachtegoed. Er wordt een nieuwe term ingevoerd die in feite een positief woord is voor onzuiverheid, nl. het hybride, dat wat het gevolg is van een kruising van verschillende dingen. Het heterogene is minder verdacht dan het homogene. In dit soort kunst wordt zelfs geciteerd uit en gerefereerd aan andere cultuursystemen. Het woord eclectisch wordt hiervoor gebruikt, d.w.z. uit het bestaande aanbod kiezen wat je het beste lijkt, niet gehinderd door de druk van regels of principes. Toegepast op de schilderkunst betekent dit dat de schilder schildert zoals hij wil. Abstract en figuratief kunnen naast elkaar beoefend worden. Expressionistisch wil niet zeggen dat bepaalde delen niet realistisch uitgewerkt kunnen worden. Ook surrealistische aspecten kunnen erin vermengd zijn. Op een zeker ogenblik wordt deze schilderkunst zelfs conceptueel.
Internationaal
Dit neo-expressionisme heeft in verschillende landen andere bijnamen. In Duitsland wordt dat Neue Wilde, waardoor het woord wild heringevoerd wordt in het kunstjargon. Onder het fauvisme was het al voor de eerste keer geïntroduceerd. Ook de uitdrukking ‘heftige Malerei’ komt in zwang. Het zijn kleurrijke, vrij agressieve beelden. George Baselitz valt op omdat hij de figuren op hun kop schildert. In Italië wordt de naam Transavanguardia meegegeven door de criticus Achille Bonito Oliva. Hier zit het overstijgen van de avant-garde al in de naamgeving. In Frankrijk zijn er twee versies. De criticus Jean Clair heeft het al in 1976 over ‘la nouvelle subjectivité’, een naam die verband houdt met de Nouvelle Objectivité, de vertaling van een hard realistisch geworden expressionisme in Duitsland vanaf 1925 onder de naam Neue Sachlichkeit, nieuwe zakelijkheid.
De ‘nieuwe subjectiviteit’ wil vooral de intimistische schilderkunst herstellen. Het omgekeerde geldt voor de ‘figuration libre’ ook wel ‘figuration critique’ genoemd, met o.a. Robert Combas als bekende vertegenwoordiger. Overvolle, vertellende, voor gevoelige ogen schokkende beelden krioelen over het canvas. In Amerika wordt het gewoon neo-expressionisme genoemd. Philip Guston, die eerst naam maakte als abstract expressionist, was bij de eersten om terug te keren naar de figuratie: met grote verfstrepen, vrij pasteus, schildert hij triviale thema’s op soms satirische wijze. Ook Julian Schnabel is hier een bekende naam. Vaak heeft hij het schildersdoek eerst volgeplakt met scherven vooraleer het te beschilderen. De postmoderne liefde voor het fragment komt hier overduidelijk tot uiting. De ruïne is realistischer dan een droomkasteel. De ruïne is cultuur, dat wat overblijft nadat de natuur terug haar gang is gegaan. De psyche van de mens is een gelaagdheid van ruïnes. Amerika sluit hier bij aan door het opnemen in de kunstwereld van Keith Haring en Jean-Michel Basquiat, de twee straathelden van de graffiti.
België
Het spreekt voor zich dat in het land der schilders deze internationale trend olie op het schildersvuur was. De ouden die al lang neo-expressionist waren, waren al bij al content, ook al was het applaus voor de jongere generatie, die groot in aantal was.
La nouvelle subjectivité
De hergeboorte van de belangstelling voor de schilderkunst begin de jaren tachtig, is niet uit de lucht komen vallen. Het was een voorspelbare reactie van een schildersdrift na een periode waarin het ‘less is more’-principe gehuldigd werd, samen met de voorrang die werd gegeven aan een conceptuele benadering van de kunst. Uiteindelijk was de schilderkunst van de jaren zeventig, het hyperrealisme, zelf een soort schilderkunst met een uitgesproken conceptuele visie over wat ‘realiteit’ is. En waar voordien de popart al schilderkunst voortbracht, zat die in feite ook vast aan een in hoge mate hernemen van het dadaïsme, een belangrijke bron van de conceptuele kunst. Maar al in de jaren zeventig zelf hebben kunstenaars, aangevoerd door tentoonstellingsmakers en critici, geprotesteerd tegen het dwingende karakter van de conceptuele kunst. Met het onmiddellijke verzoek een vrijbrief te krijgen om te schilderen op een traditionele manier.
Niet zozeer vanuit een conservatieve houding van de terugkeer naar oude waarden, maar vanuit de opvatting dat het nieuwe zijn tijd had gehad en uitgehold was. De afwijzing door de avant-garde van de schilderkunst, inclusief de goede beheersing van de techniek, werd als een wegwerpen van het kind met het badwater beschouwd. Een van de voorbeelden van het breken van een lans voor de schilderkunst in de jaren zeventig was ‘La nouvelle subjectivité’, een naam ontleend aan de titel van een tentoonstelling die Jean Clair, een bekend criticus en museumconservator, in 1976 organiseerde naar aanleiding van het Festival d’ Automne te Parijs. Deze benaming vindt men vooral terug in de Franse boeken over de kunst na ’45. Men kan moeilijk beweren dat de vertegenwoordigers uitblinken door gelijkaardigheid. Maar er zijn toch een aantal gemeenschappelijke kenmerken, met als voornaamste een terugkeer naar de aandachtige waarneming van de zichtbare wereld.
De voorkeur ging uit naar het landelijke landschap of de tuin, het stilleven en dan vaak taferelen uit het eigen atelier en het gevoelsmatige portret. De naam ‘nouvelle subjectivité’ verwijst gewild naar de Neue Sachlichkeit. De ‘nieuwe objectiviteit’ zo men een vertaling wil. Deze kunststroming uit het Duitsland van de jaren twintig wou breken met de negatieve houding van het dadaïsme, maar wou toch kritisch zijn, zij het geschilderd volgens de oude technieken. De ‘nouvelle subjectivité’ beoogde een dergelijk maatschappelijk engagement niet. Ze wou zich enkel afzetten tegen de als pseudo-intellectualisme ervaren wetenschappelijkheid van de overjaarse conceptuelen. En dit ten voordele van zowel de gevoeligheid als van de zintuiglijke gevoelszin. De vertegenwoordigers van deze groep zijn o.a. David Hockney, Ronald Kitaj, Samuel Buri, Sam Szafran en Pat Andrea. Als enige deelnemende Belg was er Karel Dierickx, wat niet betekent dat hij de enige geweest is die bij die geest paste. De schilderkunst, zoals ik al zei, is in België nooit weggeweest. Wijzigingen van modetrends komen wel frequent voor.