De kunst is altijd een aangelegenheid van de zintuigen geweest. Dat heeft haar soms ook verdacht gemaakt. De zintuigen leiden immers ook naar zingenot. Toch heeft ook de kunst haar portie redelijkheid. Ze doet immers vooral beroep op de twee meest verstandelijke zintuigen, namelijk het oog en het oor, dezelfde waarop ook de wetenschap het meest vertrouwt. De kunst verwaarloost de drie andere gewaarwordingsmogelijkheden. Enkel de blinden mogen sommige kunstwerken betasten. Hoewel de gastronomie de kunst is van smaak- en reukzin, wordt ze zelden op hetzelfde schap gezet van de Schone Kunsten.
De visuele en auditieve kunsten en hun combinaties vullen ruimte en tijd afgeschermd door een aanrakingsverbod, geurloos en smaakloos. Dit laatste moet uiteraard letterlijk opgevat worden. Drie zintuigen worden in de Schone Kunsten uitgesloten, hoogstens gesuggereerd. De vermaarde Sorbonne professor, Etienne Souriau (1892-1979), neemt in zijn boek, dat de overeenkomsten tussen de kunsten (2) behandelt, de kunst van het smaken en het ruiken niet op. Zijn systeem beperkt zich tot zeven oervormen van de artistieke creatie: lijnen, volumes, kleuren, lichtgeving, beweging, gesproken klank en muzikale klank. Zijn definitie van kunst is duidelijk : “de kunst is dat wat gemeenschappelijk is aan een symfonie of aan een kathedraal, aan een beeldhouwwerk en aan een amfoor; dat wat een schilderij of een gedicht, een gebouw of de dans onderling vergelijkbaar maakt”. De “amfoor” springt in dit voorbeeld in het oog: de drager van geuren en smaken wordt vermeld, de inhoud wordt echter niet meegeteld.
Wat het waarderen van de geur betreft, doet de religie het beter dan de wetenschap en de kunst. Zeer lang stimuleerde de godsdienst de beleving van het sacrale via wierook. Zo ontstond in Mesopotamië het parfum. Wierook werd immers gebruikt om de lucht van verbrand dierenvlees, dat aan de goden geofferd werd, aangenamer te maken. Het woord “parfum” komt dan ook van “per : door…heen” en “fumare : roken”. Uit de biologie en de psychologie weten we ook dat geuren een belangrijk aspect zijn van het leven zelf en van de wijze waarop we elkaar waarnemen. De uitdrukking “iemand niet kunnen rieken of luchten” is daarin vrij duidelijk. Geuren dienen om aan te trekken of af te stoten, als afrodisiacum of om een territorium af te bakenen. Beide functies worden veroorzaakt door de afscheiding van stoffen die men feromonen noemt, of lokstof. Het beste gerecht smaakt niet meer wanneer men de geur verliest en aan wat men “anosmie” noemt, lijdt. De geur zou even eigen zijn aan een bepaalde mens als zijn vingerafdruk. Maar vooral belangrijk is de menselijke ervaring in de relatie met het geheugen. De geuren vormen een aparte beleving die de herinneringen als het ware parfumeren en ze ook kunnen opwekken.
Dat de wetenschap een dergelijk belangrijk ervaringsdomein verwaarloost, valt te begrijpen wegens de moeilijke omzetbaarheid in taal. Voor geur zijn te weinig beschrijvende woorden om indelingen te maken. Men moet verwijzen naar het ding zelf (het ruikt naar look, citroen, viooltjes, rozen, enz…). “Muf” als specifiek geurwoord is zowat het enige voorbeeld dat me te binnen schiet.
2) E. Souriau, La Correspondance des Arts, Flammarion, Paris, 1969.