Het is niet eenvoudig om het oeuvre van Michel Buylen te situeren binnen dit hoofdstuk. Zijn schilderswijze heeft immers niet de kenmerken van de hierboven besproken kunstenaars: geen wazigheid, geen vereenvoudiging van het coloriet tot een aantal gedempte kleuren die eerder naar gedrukte foto’s verwijzen dan naar de realiteit, geen synthetiseren van elementen die geplukt worden uit het al dan niet gedocumenteerde geheugen, enz…
Ondergebracht worden bij de niet te plaatsen kunstenaars is de natte droom van elke kunstenaar. Toch is het vrij eenvoudig onmiddellijk twee namen naast de zijne te zetten: Robert Devriendt en Cindy Wright. Men zou ze kunnen plaatsen bij het hyperrealisme, maar dan maakt men er navolgers van van een stroming uit de jaren zestig. Dat zou een bijzondere miskenning zijn en daarenboven getuigen van een gebrek aan gezichtsvermogen om het specifieke van deze realistische schilders niet te zien. Het hyperrealisme, wat nauwer aansluit bij wat het is, wil de specificiteit van de relatie tussen fotografie en realiteit zichtbaar maken. Of sterker nog, aantonen dat de fotorealiteit geen groter recht heeft op realisme dan de schilderkunst. Ook fotografie is illusieverwekkend. Ze wil objectief schijnen. Het probleem wordt vrij eenvoudig opgelost wanneer men het neosymbolisme gaat zien als een verderzetting van dat fotorealisme. Zoals gezegd is Gerhard Richter (1938) de belangrijkste voorloper ervan die begin de jaren zestig al een fotorealisme bracht waarin de wazigheid een belangrijke rol speelde, zodat de subjectieve dimensie van het beeld belangrijker werd. Dit in tegenstelling tot zijn collegae die een hyperrealisme brachten waarin het haarscherpe benadrukt werd, zodat de objectiviteit in het licht geplaatst werd. Het hyperrealisme was zelf een uitloper van de popart in zijn drang om de gewone realiteit gewoon gewoon te laten zijn, nl. banaal. Weliswaar gecombineerd met het verschijnsel dat kunst steeds esthetiseert en nog een stap verder, dat het geësthetiseerde zorgt voor sacralisering of voor fetisjering, als men andere culturele modellen hanteert.
Als men nu het neosymbolisme bekijkt als nog een stap verder, dan ziet men dat het verschil er vooral in bestaat dat de kunstenaar de banale realiteit oplaadt met een symbolische dimensie. De context die zich zoals gewoonlijk buiten het kunstwerk bevindt wordt opgenomen binnen de lijst. Men toont eerder de context dan de feiten. De sfeer spreekt meer dan de mensen en de objecten op zich. Dat er een neosymbolisme bestaat dat het haarscherpe als vorm kiest en niet het omgekeerde, het fade, en toch dezelfde benaming kan dragen, vind ik in de woorden van Michel Buylen terug. Wat hij in zijn schilderijen doet, noemt hij ‘geconnoteerde realiteit’. Dat is duidelijke taal. Buylen is romanist en kent dus de semiotiek. De realiteit zelf is het omgekeerde van connotatie, nl. denotatie. Iets is wat het is. Met een hamer slaat men spijkers op de kop en met de sikkel kapt men gewassen. Dat is de denotatie. Connotaties krijgt men wanneer men beide instrumenten met elkaar verbindt en men ze gaat zien als symbolen van de arbeid, zoals het communisme gedaan heeft.
Misschien zijn deze voorbeelden wat te simpel om het begrip ‘geconnoteerde realiteit’ van Buylen te duiden. Het betekent gewoon dat hij in een schijnbaar realisme niet begaan is met de objectieve werkelijkheid zelf, maar er een niet voor de hand liggende betekenis wil instoppen. Zoals ook op het einde van de negentiende eeuw de symbolisten deden. Uiteraard op een andere wijze dan nu. In een tekst waarin Marc Ruyters het heeft over de kunstenaars die Michel Buylen beïnvloed hebben, heeft hij het naast de Japanse Hokusai (1760-1849) en een aantal Belgische landschapschilders uit de negentiende eeuw over de symbolist, Fernand Khnopff, wegens de emotionele lading die hij in zijn weliswaar zeldzame landschappen wist te stoppen. “Boven het ‘vulgaire’ heden verkoos Khnopff de wereld der herinnering (vooral dan zijn kindertijd), die hij als een poëtische synthese van de werkelijkheid aanzag. Net als vele andere symbolisten had hij een nostalgische gemoedsgesteldheid, die hem tot de schilder van de verinnerlijking maakte. Zijn landschappen zijn onaards, zijn huizen onstoffelijk, er is niets dat nog beweegt: het leven is afwezig.”
Behalve landschappen schildert Michel Buylen vooral vrouwelijke naakten of hun gelaat, hun ‘wezen’, zoals men in Gent zegt.