Koen van den Broek schildert figuratief: huizen in een on-Belgisch land, onherbergzame landschappen vol ‘rolling stones’, een zoutvlakte, panorama’s vanuit de lucht al dan niet omkaderd door een uitvergroot vliegtuigraam, een rode truck zonder chauffeur centraal ergens, nergens, in een dode Californische vallei, en stoepen waarvan de straatnamen niet te lokaliseren zijn.
Toen hij aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten (HISK) begon, maakte hij frivole figuren, weggehaald uit strips en gereclasseerd in zijn compositie, enigszins sprookjesachtig, maar erg op de mens betrokken en niet zonder ironie, aan de grens van de karikatuur, maar toch te picturaal om spotprent te zijn. Fred Bervoets was toen zijn niet-officiële mentor… en dat kon je er ook aan zien. Hij evolueerde vlug. De mens staat nu niet langer centraal. Wat meer is: hij is totaal weg uit het werk. Er heerst een thematische leegte. De bovengenoemde onderwerpen kunnen niet echt thema’s genoemd worden. Het zijn flitsen van waarneming, reflecties van een geheugen, constructies van een denkweg.
De afwezigheid van de mens is vooral de uitschakeling van het impulsieve ‘ik’ van de maker. Dit thematisch weggoochelen van zichzelf en het verlangen om zich uit te drukken wordt bekrachtigd door de schilderswijze: het zijn lege schilderijen, ook al zijn ze vol geschilderd. De verbanden zijn niet verbonden met de ziel van de auteur. Er wordt teruggekeerd naar de dingen zelf. Hun ding-zijn springt in het oog met een tussentijd, zoals die tussen roep en echo, tussen het moment van het loslaten van de kei en de plons in de diepe waterput.
De betekenis ontstaat door het poneren van de dingen naast elkaar en de interacties die aldus ontstaan. Koen van den Broek toont geen virtuositeit, geen zwier in het schilderen. De klassieke exuberantie van het schildersgebaar is niet zichtbaar en werd ingetoomd tot wat hijzelf een vorm van ‘antischilderen’ noemt.
Doorgaans schildert Van den Broek ook zeer plat. Een landschap, bijvoorbeeld, waarop een zoutvlakte en een bergflank in spanning tegenover elkaar staan, als dag en nacht, is het resultaat van een doorgedreven uitputting. Vlakte en diepte worden hand in hand gecreëerd; zo ook koel en warm; strak en los. Maar dit gewilde ‘slecht’ schilderen geeft magie aan het beeld. En dat werkt beangstigend, er is geen ontkomen aan.
Om die reden zijn zijn beelden ook weinig romantisch. Men projecteert er zich niet graag in. Geen liftster zou ervan dromen in de rode truck meegenomen te worden, tenzij in een nachtmerrie. Sommige van zijn werken stralen een aantrekkelijke ongezelligheid uit: alles is uitgelicht, niets wordt in schaduw verborgen. Ze creëren een bevreemdende stilte die suspens opwekt. De beelden van Koen van den Broek hebben iets filmisch. Deze schijnbare ‘antischilderkunst’ van de figuratie wordt ondermijnd of onderbouwd, zoals men wil, door een schilderkundige belangstelling voor het abstracte, voor de kracht van de vorm als vorm. Ze kunnen vanuit de abstractie ontleed, uitgebeend worden. In zijn wegen, afgescheiden door de stoeprand, gaat hij hierin het verst. Maar ook zijn huizen vertonen een ritme van kleurvlakken die niet door de architect zijn aangebracht, en zijn rotsblokken in de vlakte zijn er niet door de natuur gelegd.
Door zijn abstrahering staat Koen van den Broek dicht bij de fundamentele schilderkunst van iemand als Raoul De Keyser, maar hij wordt nooit volledig abstract. Zijn abstrahering beklemtoont het symbolisch vermogen van elk object.