Magritte is de Belgische surrealist met wereldfaam. Toch staat hij niet alleen. Het surrealisme is belangrijk in België. Vooral voor het Franstalige landsgedeelte waar het een plaats ingenomen heeft vergelijkbaar met wat het expressionisme voor Vlaanderen betekent. Het verhaal van het surrealisme kunnen we niet in 1945 laten beginnen. In 1924, hetzelfde jaar waarin Breton zijn manifest had geschreven, borrelde er ook al een Brusselse bron van surrealisme met de uitgave van gekleurde pamfletjes. Ze werden ondertekend met ‘Correspondance’, dus zonder auteursvermelding. Het bleek van de gezamenlijke hand te zijn van Paul Nougé (1895-1967) en zijn kompanen, jonge mensen die met de vernieuwing van de literatuur begaan waren. Een jaar later verscheen een enig nummer van het Tijdschrift Oesophage, dat werd samengesteld door Edouard Léon Théodore (later steeds als E.L.T. afgekort) Mesens en René Magritte. Deze wat clandestiene activiteiten moeten eerder gezien worden als uitlopers van de dadaïstische tijdsgeest dan als een uitgesproken begin van het surrealisme in België. Of mogen we spreken van een ‘Belgisch surrealisme’ vraagt Xavier Canonne zich terecht af. Dit subtiele verschil zou dan op volgende kenmerken gebaseerd zijn: “Voor Nougé en zijn geestesverwanten moest het onderzoek van beeld, taal, gevoel en klanken, die zij met het grootste wantrouwen benaderden, voorafgaan aan creatieve activiteit, met als enige aanvaardbare intentie de radicale verandering van de wereld; kunst en literatuur als doel op zich wezen ze af. V
andaar die bijzondere aandacht voor het alledaagse, voor de objecten waaruit het bestaat, voor de woorden die het beschrijven, voor de tastbare elementen van de wereld, die zo typisch is voor het plastisch werk van Magritte en de geschriften van Nougé.” In de ontwikkeling van zijn oeuvre ziet men dat Magritte zich aan het loswerken is van de kubistische en futuristische opvattingen uit zijn beginperiode. Hij had het werk van een belangrijke voorloper van het surrealisme, Giorgio de Chirico (1880-1978), pas voor het eerst in 1923 ontdekt. Zijn eerste surrealistische werken toonde hij in de Brusselse Galerie Le Centaure in 1927, wat als een soort startschot voor de Brusselse groep mag gezien worden. Magritte zelf ging van augustus 1928 tot juli 1930 in Parijs wonen waar hij deelnam aan de bijeenkomsten van de groep rond Breton. Zijn werk werd er echter slecht begrepen. België blijft toch een belangrijke, maar inderdaad miskende, rol spelen. In mei-juni 1934 werd in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten de tentoonstelling “Minotaure” georganiseerd, waarin een groot aantal vertegenwoordigers van het surrealisme werd samengebracht. In feite was deze manifestatie de eerste internationale tentoonstelling van het surrealisme ter wereld. Breton kwam naar aanleiding hiervan een lezing geven over: “Qu’est-ce que le surréalisme?” en gaf zijn zegen over de activiteiten van de Brusselse groep die zich daardoor tot de internationale surrealisten mocht rekenen.
Maar niet alles gebeurde in Brussel. In 1934 werd in Henegouwen een nieuwe surrealistische groep opgericht. Men kan stellen dat de Brusselse groep door een geestesgesteldheid verbonden was, met Magritte als spilfiguur. Xavier Canonne formuleert de gemoedelijkheid ervan zeer amusant: “Gemeenschappelijke uitstapjes, vakanties en bijeenkomsten rond schilderijen van René Magritte om er een adequate titel voor te bedenken,…” De groep uit Henegouwen rond de figuur van advocaat Achille Chavée ontwikkelde een politiek actieplan. Als naam voor de groep kozen ze ‘Rupture’(breuk) omdat ze wilden breken met de kapitalistische maatschappij en met de verburgerlijking van de traditionele linkse partijen. Een doelstelling die tot op vandaag niet echt gerealiseerd is. Het is te begrijpen dat een surrealisme dat ontstond in de omgeving van het mijngebied van de Borinage zich anders heeft ontwikkeld dan dat in de nabijheid van Manneken Pis. Van bij aanvang was het de groep Rupture dan ook te doen om het ‘revolutionair bewustzijn te versterken’ en bij te dragen aan ‘de uitwerking van een proletarische moraal’.
De voorwaarden om lid te worden waren duidelijk. Men moest al lid zijn van een socialistische, communistische of anarchistische organisatie. Eén onder hen, Fernand Dumont (1906-1945), was sterk begaan met poëzie en leidde Rupture, hierin gesteund door Mesens uit de Brusselse groep, naar de officiële toetreding tot het surrealisme. In datzelfde jaar, 1935, redigeerden de Henegouwers samen met de Brusselaars onder de naam Groupe surréaliste en Belgique het derde Bulletin international du Surréalisme. Later in dat jaar organiseerden ze in La Louvière de “Exposition surréaliste”, de tweede ter wereld na “Minotaure”, maar de eerste met een zo duidelijke titel. Kort nadien verscheen hun enige publicatie Mauvais Temps. Zonder afbeeldingen van werk van hun leden, want de Henegouwse groep telde toen nog geen plastische kunstenaars. Nadat de leidinggevende Achille Chavée (1906-1969), die zich een tijdje aangesloten had bij de Internationale Brigades om aan het Spaanse front te vechten, in 1938 terugkeerde was de groep Rupture wat uiteengevallen en werd hij ontbonden. In 1939 stichtte Chavée, met de literair georiënteerde Dumont, de Groupe surréaliste du Hainaut in Bergen. Deze keer wel met vertegenwoordigers van het beeld, nl. de tekenaar Armand Simon (1906-1981), de fotograaf Marcel Lefrancq (1916-1974), de schilders Louis Van de Spiegele (1912-1971) en Pol Bury (1922-2005). Deze laatste zal na zijn surrealistische periode een oeuvre ontwikkelen als kinetische kunstenaar met internationale bekendheid.
In Henegouwen werden na de bezetting alle activiteiten stopgezet. Het surreële van de oorlog eiste immers de voorrang op. De avant-garde was weer letterlijk te nemen, met verrekijker en geweer. Na de bevrijding kwamen leden van zowel Henegouwen als Brussel terug samen om de toekomst te bespreken. Met wat nieuwkomers: o.a. Christian Dotremont (1929-1979) en Marcel Broodthaers (1924-1976). Tot eenheidsworst kwam het niet, wel tot worstelingen.
Het surrealisme in België splitste zich op in meerdere stromingen. Enerzijds had men zij die trouw bleven aan Breton. Hiertoe behoorde min of meer de groep van Henegouwen. Chavée had de Groupe surréaliste du Hainaut eind 1946 ontbonden, maar stichtte begin 1947 in Bergen de groep Haute Nuit met de beeldende kunstenaars uit de oude groep en wat nieuwkomers. Daarnaast had men zij die de eigenzinnige weg volgden van Magritte. In een pamflet dat door de meeste van zijn geestesgenoten onderschreven werd, Het surrealisme in volle zon, zette Magritte zijn visie uiteen. Hij verdedigde hierin een levensblije opvatting van de kunst. Hij wenste niet meer mee te doen met een pessimisme dat de objecten dreigend, somber en verontrustend voorstelt waardoor de kunst zwaarmoedig wordt. Objecten kunnen ook bekoorlijk zijn en plezierverstrekkers. Vandaar dat de Brusselse groep stelde dat het experiment door moest gaan ‘in volle zon’. Ze verzetten zich tegen de duistere dimensie die Breton in verband bracht met het surrealisme. Ze wilden ook breken met wat ze ‘de christelijke opvatting’ noemden ‘om van de wereld een tranendal te willen maken’.
De uitgesproken antiklerikale Marcel Mariën, de jongste telg van de eerste generatie surrealisten, moeide zich in het debat door de draad van het manifest terug op te nemen. Hij verdacht Breton ervan om via de esoterische dimensie van het surrealisme, God terug te laten verschijnen. Hij ontkende ook formeel de waarde van het automatisme bij het tot stand komen van een kunstwerk. Breton had, volgens hem, te veel geloof gehecht aan de theorie van Freud die het onbewuste een mogelijk te mystieke invulling heeft gegeven. Van bij de eerste pamfletten wilde het Belgische surrealisme al niet teveel weten van het toeval in het tot stand komen van de kunst. Los daarvan heeft Magritte met het in de volle zon zetten van zijn surrealisme een duidelijke breuk gemaakt met Breton. Het vooroorlogse surrealisme baadde in een sfeer van angst, opstand en bijtende humor. Het was een protest tegen de optimistische klasse. Na de oorlog wilde Magritte, omgekeerd, een optimistische kunst plaatsen tegenover een pessimistisch geworden klasse. Met dezelfde bedoeling, nl. kritisch te blijven. Breton had overigens mooi praten. Hij verbleef in New York, terwijl de Belgische surrealisten in een bezet land vertoefden. Wie uiteindelijk de belangrijkste figuur is in het surrealisme, Breton of Magritte, laat ik aan de lezer over.
De derde stroming wordt ondergebracht in de rubriek ‘Revolutionair surrealisme’. Dit behelst de poging om surrealisme en communisme aan elkaar te linken. Het uitgangspunt was dat de verhouding tussen het surrealistische experiment en de revolutionaire realiteit moest bepaald worden. Het was Dotremont die de leiding nam. In het tijdschrift Surréalisme Révolutionnaire van maart-april 1948 spreekt hij duidelijke taal: “Wij zijn materialisten, wij zijn marxisten, wij zijn communisten.” Dit betekent niet dat de vertegenwoordigers van de andere stromingen niet deelnamen aan de manifestaties van het Revolutionaire surrealisme. Magritte was op de eerste bijeenkomsten en kon zich in de gedachtegang vinden. Hij was toen nog lid van de communistische partij. Ook Chavée uit Henegouwen deed mee. In een brief aan Dotremont had hij immers een gelijkaardige mening duidelijk gemaakt: “Het is van belang en het is onze historische taak om te doen begrijpen dat het surrealisme de basis gelegd heeft voor het dialectische materialisme in de kunst.” In Frankrijk dacht men daar anders over. Breton was niet gelukkig met het Revolutionaire surrealisme. Dotremont gaf overigens uitgesproken kritiek op Breton. Dat deden ook de Franse surrealisten Noël Arnaud en Edouard Jaguer. Ze werden hiervoor niet alleen door de pers maar ook door de Parti Communiste Français terechtgewezen en bonden in. Na diverse ontmoetingen waarin ze probeerden om ook Dotremont mee te krijgen, voegden Arnaud, Jaguer en hun kameraden zich naar de richtlijnen van de partij en maakten een einde aan de activiteiten van het Surréalisme révolutionnaire in Frankrijk. Daarop stelden de Tsjechen voor diverse Belgische, Deense, Nederlandse en Franse groepen te bundelen om deze mislukking, en de door de ontbinding van het Franse Surréalisme révolutionnaire ontstane onenigheden, te boven te komen. Van 5 tot 7 november 1948 had in Parijs de “Conférence internationale de Documentation sur l’art d’Avant-garde” plaats, waarop de Fransen zich, in plaats van de tegenstellingen glad te strijken, inspanden om het Surréalisme révolutionnaire te veroordelen.
Ontgoocheld over het geroddel, het gebrek aan samenhang en de afwezigheid van perspectieven tijdens deze bijeenkomst, gingen de vertegenwoordigers van de Belgische, Deense en Nederlandse groepen naar het café Le Notre-Dame en ondertekenden nog diezelfde dag het door Dotremont opgestelde pamflet La cause était entendue. Enkele dagen later werd Cobra geboren. Dotremont ging zijn eigen weg. Dit betekende natuurlijk niet dat het surrealisme ten einde was. Integendeel, zoals Xavier Canonne in zijn conclusie stelt, is het een ‘ketting zonder eind’. In de postmoderne kunst viert het surrealisme zelfs een nieuw hoogtij met vertegenwoordigers als Wim Delvoye en Jan Fabre voor Vlaanderen, en Walen als Johan Muyle en Jacques Charlier. Belangrijke figuren waar ik even wil op ingaan zijn E.L.T. Mesens (1903-1971), die met zijn experimenten nauw aansloot bij de dadaïsten en Paul Delvaux (1897-1994) die vooral vrouwelijke naakten schilderde waarvan men droomt ze al eens in een treinstation te ontmoeten. Dan is er ook Marcel Mariën (1920-1993), de jongste surrealist uit de omgeving van Magritte. Vermits deze schrijver-uitgever pas vanaf 1967 met beeldend werk (collages, knipprenten, tekeningen, schilderijen, objecten, en vooral geënsceneerde foto’s) naar buiten trad, zou men hem ook bij de tweede generatie surrealisten kunnen rekenen.
Hierbij hoort bijvoorbeeld ook de vrouwelijke surrealiste Jane Graverol (1905-1984). Dat het hoogtij van het surrealisme gevierd werd in het Franstalige landsgedeelte, betekent niet dat er geen Vlaamse vertegenwoordigers zijn. Zo bijvoorbeeld Maxime Van De Woestyne (1911-2000), die nauw aansluit bij de Franse invulling van het surrealisme. Naast het cerebrale spelen met beelden van het Franse surrealisme is er ook een meer Vlaamse invulling die eerder linken legt met de volkscultuur. Verwijzingen naar Bruegel en Bosch zijn hier gebruikelijk. Een miskend voorbeeld hiervan is Camille D’Havé.