Het Bauhaus
De beeldspraak van het laboratorium is passend voor wat het Bauhaus in gang heeft gezet, nl. een programma om vormen en kleuren experimenteel te onderzoeken door werken te maken die meer geleken op stalen dan op eindproducten, eerder de beschrijving van processen dan het resultaat zelf. Vergeten we niet dat het gedachtegoed van het Bauhaus in de Belgische kunsthogescholen pas doorsijpelde vanaf de jaren zestig. Dit niettegenstaande dat deze meest vermaarde kunstschool van de twintigste eeuw al in 1919 gesticht werd in Weimar (Duitsland), met als eerste directeur Walter Gropius (1883-1969). Ze werd in 1933 door de nazi’s gesloten. Hiermee is ook de ideologische band duidelijk. De nazi’s aanvaardden de geest van maatschappelijke verandering, die tot de doelstelling van het Bauhaus behoorde, niet.
Sommige leden toonden zelfs openlijk hun communistische sympathieën. Omgekeerd werd door de negatieve reactie van de nazi’s de Bauhausvisie, die de kern van het modernisme uitmaakt, onlosmakelijk verbonden met het vrijheidsstreven van de twintigste eeuw. Precies door de sluiting verkreeg het na WO II een postuum bestaan, verspreid over Europa tot in Amerika. Het basisprincipe van het Bauhaus was het onderbrengen van de combinatie van theoretische reflectie met de praktische activiteit van een kunst- en kunstambachtschool in een begrijpbaar systeem. De schone en de toegepaste kunsten moesten hand in hand in een totaalkunstwerk de wereld beter maken. Een van de lesgevers van het eerste uur was de Zwitserse kunstenaar Johannes Itten (1888-1956). In zijn algemene voorbereidende cursus voor alle inkomende studenten besteedde hij veel aandacht aan kleur waarover hij een eigen theorie ontwikkelde, die nog steeds gebruikt wordt.
Arts and Crafts
Een van de wortels van het Bauhaus is de Arts and Crafts-beweging. Deze startte in de tweede helft van de negentiende eeuw in Engeland met twee stuwende krachten: William Morris (1834-1896) en de bekende kunstcriticus John Ruskin (1819-1900). Als socialist stelde Morris dat hij niet wou dat kunst enkel voor rijken gemaakt werd. Het was ook een reactie tegen de industrialisering die tot gevolg had dat de hoeveelheid aan voorwerpen belangrijker werd dan de kwaliteit ervan.
Om de heerschappij tegen te gaan van wat als de twee hoofdvormen van de kunst bekeken werd, nl. schilder- en beeldhouwkunst, wou men dat alles wat functioneel was ook mooi zou zijn. Het is zowat de bakermat van het design. Tevens een eerherstel van het ambachtelijke. De vormgever naast de kunstenaar als evenwaardige beroepen. Het breidde uit over Europa en de VS. Zo werd er een speciale school voor opgericht in Weimar (1904) waaruit het Bauhaus zich zou ontwikkelen. Aan het hoofd stond de Belgische art nouveaukunstenaar en architect Henry van de Velde (1863-1957). De art nouveau deelde met de Arts and Crafts overigens de opvatting dat het onderscheid tussen de schone en de toegepaste kunst moest verdwijnen. De naam is afgeleid van de galerie van Siegfried Bing die in 1895 La Maison de l’Art Nouveau in Parijs opende.
Het werd de term om dat soort kunst, dat de nieuwe geest uitademde, gezamenlijk mee te benoemen, zo o.a. de jugendstil. Het esthetische principe van de art nouveau is de vormmogelijkheden van de lijn. Zo waren Klee en Kandinsky er ook lesgevers. De definitie van Klee van wat een tekening is, nl. ‘een lijn die wandelen gaat’, is hier toepasselijk. Vooral het boek van Kandinsky Over het spirituele in de kunst had veel invloed, ook nog na 1945. Hierin wordt kunst gezien als een autobiografisch proces van de geest van de kunstenaar waardoor de toeschouwers aangezet worden hun eigen spirituele leven te ontwikkelen.