Ook Hans Vandekerckhove werd bekend toen hij begin de jaren tachtig tot de jonge kunstenaars behoorde die zich in Vlaanderen ten volle uitleefden in die schildersdrift. Hij maakte toen monumentale schilderijen met figuren die uit de niet-westerse wereld leken te komen in natuurlandschappen die dreigden te verdwijnen. Figuren zitten vaak gehurkt te mijmeren, zoals een boer die zijn verstand scherpt bij het rollen van een sigaret. Zijn werk stond zeer dicht bij sommigen van de Neue Wilden . Hij zou gerust als een Vlaamse vertegenwoordiger ervan bekeken kunnen worden. Maar hoewel zeer krachtig en ruw geschilderd, week hij toch af van de losse-polsstijl eigen aan die periode. Hij was zeer figuratief met duidelijke vlakovergangen en alles werd goed in de verf gezet. Toch mag deze periode neo-expressionisme genoemd worden. Ze werd echter opgevolgd door een andere periode die met expressionisme niets meer van doen heeft.
In de jaren negentig evolueert hij naar een meer sobere stijl en lichtere kleuren. De aardse tinten worden hemels, de dekkende verf wordt langzaamaan transparanter. Figuren worden in lichte, heldere ruimten geplaatst. De personages zijn ontleend aan de onmiddellijke omgeving, vrienden of familie. Maar de mens en zijn mijmeringen blijven het centrale thema. Het woord ‘eenzaamheid’ mag hier gerust vallen, maar dan niet in sociale zin, als het verlaten zijn. Wel in de betekenis van de mens die stilstaat bij de plaats die hij heeft of niet heeft tegenover de grootsheid van de natuur. Deze wordt in confrontatie met de zee, het gebergte of de woestijn ervaren, maar ze bestaat eigenlijk ook kleinschalig in de huisserre. Deze plaats symboliseert immers de relatie tussen mens en natuur, de gecultiveerde natuur. De wijze waarop de mens zijn natuurlijke omgeving koestert stemt tot nadenken, brengt ons in een reflectieve stemming. De geborgenheid van de serre neemt overigens de sterrenlucht niet weg om stil te kunnen staan bij onze overpeinzingen van het heelal en wat we er vooral niet van weten.
Toch is Vandekerckhove geen landschapschilder. Zijn ruimten zijn gedroomd en delen er de geheimzinnigheid mee. Zijn kleuren zijn gewild onnatuurlijk omdat ze de tinten zijn van onze innerlijke constructies. Het zijn geen verlokkelijke paradijzen, maar zoekoorden van de mens naar zijn onbekende zelf. Zijn figuren gluren niet, maar staren. Ze tasten de horizon af met het besef dat die einder enkel in eigen boezem te vinden is. Zijn werk is verwant met de natuurmystiek. Het verlangen van de mens om met het Al te versmelten. In deze tweede periode sluit hij aan bij de popart van een David Hockney, die vertrekkende van alledaagse situaties, de banaliteit door de ruimtesuggestie overstijgt. De naam Hockney is hogerop ook gevallen in verband met de ‘nouvelle subjectivité’. Misschien valt hiermee wel een link te maken: een visuele aandacht voor de grootsheid van de kleine dingen.