Aspecten van de Belgische kunst na '45 - WILLEM ELIAS

  • Willem Elias
    • CV Willem Elias
    • Publicaties Willem Elias
    • 2017 – BAD – Where arts meets design
    • 2016 – DE-GENERATIES
      • De 80 kunstenaars – Willem Elias
    • HISK
    • VKE
    • VUB
    • Voordrachten
    • Contact
  • Schilderkunst
    • Abstract expressionisme of de lyrische abstractie
      • Pierre Vlerick
    • Cobra
    • Existentiële schilderkunst
      • Jan Burssens
    • Expressionisme
    • Fantastisch of magisch realisme
      • Octave Landuyt
      • Jef Van Tuerenhout
    • Fundamentele schilderkunst
      • Raoul De Keyser
      • Luc Tuymans
      • Hugo Duchateau
    • Geometrisch abstracte of conrete kunst
    • Hyperrealisme
      • Roger Wittevrongel
    • Informele kunst
    • Jonge Belgische schilderkunst
    • Narratieve schilderkunst
      • Frank Maieu
      • Fred Bervoets
    • Neo-expressionisme
    • Neo-realisme en “Ecole de Paris”
      • Jos Verdegem
    • Neoconstructivisme
    • Neosymbolisme
    • Nieuwe figuratie
      • Roger Raveel
    • Post-expressionisme en animisme
      • Armand Vanderlick
      • Henri-Victor Wolvens
    • Surrealisme
    • Transavant-garde
      • Jean Bilquin
  • Beeldhouwkunst
    • Arte Povera
    • Assemblage
    • Existentiële beeldhouwkunst
    • Kinetische kunst en op-art
    • Minimalisme
    • Neokubisme
  • Andere aspecten
    • Conceptuele kunst
      • Body Art
      • Installatiekunst
      • Kunst als maatschappijkritiek
      • Kunst en taal
      • Neodadaïsme
      • Videokunst
    • Postmodernisme
      • Kunst en massacultuur
      • Ugly Realism
    • Kunst vanuit het medium
      • Brons
      • Grafiek
      • Keramiek
      • Multimedia als nieuwe media
    • Reflecties
      • Kijken is de kunst
      • Kunst en feminisme
      • Kunst en wetenschap
  • Kunstfilosofie
  • Kunsteducatie
  • Snoecks

Guy Vandenbranden (1926- )

6 September 2012 By Willem Elias

Aan het einde van de jaren vijftig is Guy Vandenbranden van de figuratie naar de abstractie geëvolueerd onder de invloed van het zien van het werk van Paul Klee. Het ontdekken van het werk van Mondriaan was beslissend om de overstap te doen. Hij behoort tot de oudsten van de derde generatie geometrische abstracten en had daardoor veel invloed op de jongere generatie, toen het neoconstructivisme in de tweede helft van de jaren zestig veel succes kende als vernieuwend alternatief naast de als te expressief geachte wijzen van schilderen.

Vandenbranden is niet sober. Hij speelt met een bonte veelheid van geometrische vormen, vaak langwerpige rechthoeken, aangevuld met cirkels en vierkanten. Zijn kleuren zijn evenmin zacht, maar prikkelen de ogen door hun helle felheid. Hierdoor zou men hem een Belgische vertegenwoordiger kunnen noemen van de Hard-Edge, de naam die gegeven werd aan de geometrische schilderkunst uit dezelfde periode van Amerikanen, zoals Frank Stella en Ellsworth Kelly. Hier wordt de nadruk gelegd op de scherpe randen waardoor de kleurvlakken worden afgebakend.

Filed Under: Neoconstructivisme, Portfolio Tagged With: Guy Vandenbranden

Theoretische basis: Michel Seuphor (1901-1999)

6 September 2012 By Willem Elias

Wat we bij het verstrengen van de afbakening van de geometrische abstracte kunst niet uit het oog mogen verliezen als Belgen, is dat een landgenoot, Michel Seuphor, aan de theoretische basis ligt van deze evolutie. Vanaf 1925 vestigde hij zich in Parijs en werd er een leidinggevend verdediger van de geometrische abstracte kunst. Dat had uiteraard ook zijn weerslag op de Belgische kunstwereld waarmee hij in contact bleef. Maar zijn invloed was zeer internationaal. Hij was niet enkel een kunstenaar. Omdat hij bevriend was met zeer veel vertegenwoordigers van de geometrische abstracte kunst, was hij ook de aangewezen persoon om een eerste geschiedenis te schrijven. Hij kreeg deze opdracht van de befaamde galerie Maeght in 1949. Van bij de aanvang van zijn artikel poneerde hij een verengde definitie. Hij definieerde abstracte kunst immers als elke kunst die geen enkele herinnering oproept aan de waargenomen werkelijkheid.

Of de realiteit al dan niet vertrekpunt van de kunstenaar is, doet er niet toe. Hij voegde eraan toe dat elke kunst abstract is, wanneer die billijk beoordeeld moet worden vanuit het gezichtspunt van de harmonie, de compositie en de orde of vanuit de disharmonie, de anticompositie en de weloverwogen wanorde. Daar waar hij er voordien een vrij soepele houding op nahield, verkondigde hij van dan af dat enkel een objectloze kunst, een die dus niet naar de werkelijkheid verwees, legitieme abstracte kunst kon zijn. De tijd was allicht rijp voor deze verstrenging. De niet-historisch geschoolde geschiedschrijver heeft zijn opdracht verward met die van een dogmatisch kunsttheoreticus, die niet beschrijft hoe het geweest is, maar hoe het moet zijn. Dit heeft er o.a. toe geleid dat iemand als Robert Delaunay (1885-1941) die nochtans al in 1912 heel abstract werk maakte dat verwees naar vensterramen, nog steeds niet bij de pioniers gerekend wordt. Anderzijds was deze in geschiedenis vermomde kunsttheorie de weg naar de derde generatie die precies het principiële en het fundamentele als aandachtspunt had. Er viel niets meer te bevrijden, constructie en onderbouwing waren de doelstellingen.

Betekenisproductie

Indien de geometrische abstractie geen bevrijding meer is van de verplichting van de kunst om iets over de wereld te zeggen door de werkelijkheid in haar aspecten voor te stellen via figuratie, maar een constructie, dan moet deze opbouw een grond hebben waaruit blijkt dat dit soort niet-figuratieve schilderkunst welsprekend kan zijn. Misschien is deze kunst geen taal, maar ze zou toch een betekenisproducerend tekensysteem kunnen zijn? Of is ze hol en stom, decoratie, patronen voor behang?

De zaak is niet zo gemakkelijk, vermits een van de vaders van de leer der tekens, de semiotiek, bepaald niet openstond voor deze gedachte, nl. Claude Lévi-Strauss, de Franse filosoof-antropoloog. Een teken verwijst naar iets. Vermits de geometrische abstracte kunst naar niets behalve zichzelf mag verwijzen, is het niet evident dat deze kunstvorm betekenisvol kan zijn. Een teken wordt in de semiotiek opgedeeld in het materiële deel (signifiant, betekenaar) en in een concept (signifié, betekende). De traditionele kunst heeft een academisme voortgebracht door steeds maar dezelfde concepten (het landschap, het portret, het stilleven, enz.) te schilderen. Dit academisme van de signifié, de concepten, zegt Lévi-Strauss, werd in de avant-garde vervangen door een academisme van de signifiant. Hiermee bedoelt hij het eindeloos experimenteren met de materiële geometrische vormen die geen mogelijkheid tot betekenis produceren hebben. Gelukkig weten we ondertussen dat deze redenering ingegeven is door de afkeer die Lévi-Strauss koesterde voor de abstracte en eigenlijk voor alle moderne kunst.
Latere theoretici vonden een oplossing die aan de abstracte kunst wel de mogelijkheid gaf tot betekenisproductie. Zo, o.a. de Amerikaanse filosoof Nelson Goodman. Hij maakte het onderscheid tussen betekenis geven (denotatie) en voorbeeld zijn voor iets (exemplificatie). In het eerste geval verwijst het beeld naar iets uit de werkelijkheid. In het tweede geval is de relatie tussen de tekens en de dingen waarnaar ze verwijzen te vergelijken met deze tussen een staalkaart en dat waar het staal voor staat. Een rode vlek staat dan voor dat wat rood is. Maar een kleur kan ook iets uitdrukken. Geen voorwerp uit de werkelijkheid, maar gevoelens. Rood kan dus verwijzen naar vreugde of warmhartigheid. Een kleur hoeft dus niet een voorstelling van de wereld te zijn. Maar het kan wel. Rood zou gewoon naar bloed kunnen verwijzen.

Een ander voorbeeld van theoretische ondersteuning komt uit België, nl. van een onderzoeksgroep rond semiotiek aan de universiteit van Luik, die internationale bekendheid verwierf: le Groupe µ (Griekse letter mu). In plaats van aan een teken een mogelijke plastische kracht te verlenen, splitsten ze het op in twee gelijkwaardige tekens. Er is het aspect van het teken dat via zijn materiële vorm (signifiant) naar een concept van de werkelijkheid verwijst (signifié). Verbonden eraan heeft het teken ook een plastisch aspect, ook gebaseerd op materiële kwaliteiten (signifiant) die betekenissen produceren (signifié).
Men kan dus terecht stellen dat de geometrische abstracte kunst een tekensysteem is dat er kan in slagen gevoelens en ideeën uit te drukken. Met deze gedachte als onderbouw kan men het neoconstructivisme van midden de jaren zestig als de derde generatie geometrische abstracte schilderkunst beschouwen. Het constructivisme zelf behoort tot de vroege Russische avant-garde. Het neoconstructivisme is geen herhaling van deze vrij ideologische kunststroming die met kunst de maatschappij wou verbeteren. Daar waar ze zich verderzet in ruimtelijke projecten behoudt ze een sociale dimensie. De idee zelf overigens van schilderkunst als een taal veronderstelt een toepasbaarheid voor een grote gemeenschap. Constructies maken veronderstelt dat men een nieuwe wereld creëert i.p.v. de voorstelling van de bestaande, hoe vrij de interpretatie ook moge wezen. Dit brengt ook met zich mee dat te subjectieve emoties uit den boze zijn. Rationaliteit en het product ervan, wiskunde, nemen het werk over. Hoewel er al eens gespeeld wordt met de Gulden Snede, is het neoconstructivisme vrijwel gespaard gebleven van verborgen mystiek. In tegenstelling dus tot het werk van Mondriaan en Malevitsj. Het neoconstructivisme is een kunstvorm die vrij denkt via geometrische vormen.

In België heeft deze derde generatie geometrisch abstracte kunst vrij veel vertegenwoordigers gehad, ook in het Waalse landsgedeelte. Ik ga, bij wijze van voorbeeld, even beknopt in op een paar beoefenaars in Wallonië.

Wallonië heeft reeds in de eerste generatie abstracten een paar boegbeelden voortgebracht waaronder Marcel-Louis Baugniet (1896-1995) en Joseph Lacasse (1894-1975) de bekendste namen zijn. Deze laatste wordt zelfs internationaal als een van de voorlopers beschouwd omdat hij reeds in 1909 een aantal ‘abstracte’ werken maakte. Ja, de periode dat ook Kandinsky er rijp voor was. Sommige kunsthistorici betwisten dit pioniersschap omdat het geen bewuste daad betrof en de nabootsing zou zijn van de werkelijkheid: stenen, bloemen, …Of zoals hij het zelf placht te zeggen: “Tussen 1909 en 1912 zijn er de eerste Bloemen, de Keien, de Kalkovens, wat abstract en wat kubisme zoals men vandaag zegt, maar ik was abstract en een kubist zonder het te weten…”

Ook in de tweede generatie geometrische abstracten zijn er zeer belangrijke vertegenwoordigers. De groep Art Abstrait (1952-1956) bracht een twintigtal kunstenaars samen waaronder ook Vlamingen. Hij werd gesticht door Jo Delahaut (1911-1992) en Jean Milo (1906-1993). De eerste was in dit avontuur de belangrijkste figuur. Hij wordt doorgaans de eerste abstracte schilder van de naoorlogse periode genoemd. De ontmoeting met de Franse schilder Auguste Herbin (1882-1960) was hier zeer belangrijk. De discussie tussen lyrische en geometrische abstractie leidde naar de ondergang van deze beweging. Jo Delahaut was in deze aangelegenheid zeer expliciet: “Ik ben erop uit om de chaos te ordenen die voortkomt uit het dolle leven dat we leiden en waarin gevoelens, gedachten en alles wat aan ons bewustzijn ontsnapt, tot stand komt. Ik zou willen bijdragen aan de heldere innerlijke ordening die het gemoed bevrijdt van de warboel die het vervormt.” Hij stichtte dan ook onmiddellijk Formes (1956) waaraan een groot deel van de geometrische abstracten uit de vorige groep deelnamen. In 1960 deed hij dat nog eens over met Art Construit, die vooral de band met de ruimte en de mens die erin vertoeft wou benadrukken. Zoals de naam het zegt is hier een band met het contructivisme. Men mag dus gerust stellen dat deze schilder met een oeuvre en, als doctor in de kunstgeschiedenis, met een theoretische onderbouw ook zijn mannetje gestaan heeft in de derde generatie van de geometrische abstracten.

De groep Art concret en Hainaut (1973-1980) sluit hierbij volledig aan. De stichters zijn Jean Dubois (1923-1990), Francis Dusépulchre (1934), André Goffin (1930), Jacques Guilmot (1927), René Huin (1933), Victor Noël (1916), Michel Renard (1930) en Marcel Verdren (1933-1976). Zij zetten de beweging van het neoconstructivisme verder. Uiteraard elk op zijn manier, met eigen kleurvoorkeuren en specifieke vormvoorliefdes. Verder delen ze een belangstelling om hun werk monumentaal in publieke ruimten op te bouwen.

Filed Under: Neoconstructivisme Tagged With: Gilbert Swimberghe, Guy Leclercq, Guy Vandenbranden, Jan Van Den Abbeel

Neo-geo of de vierde generatie geometrische abstracten

6 August 2012 By Willem Elias

Hetzelfde doen in een andere tijd is iets anders doen. Van de derde generatie van de geometrische abstractie zijn nog steeds kunstenaars aan het werk. Zelfs als ze nog schilderen zoals in de jaren zestig, dan heeft dat toch een andere betekenis gekregen. Sommigen zijn ook echt anders gaan werken. Men zou dit de vierde generatie geometrische abstractie kunnen noemen die vandaag ook door zeer jonge artiesten beoefend wordt.

Een Guy Vandenbranden is de harde lijn blijven volgen, samen met vele anderen. Dat siert hen. Anderen zijn dan weer eigen wegen gaan zoeken. Trouw aan zowel de geometrie als aan de abstractie, maar minder principieel, minder volgzaam aan externe regels, hebben ze varianten ontwikkeld. De transparanties en vervagingen van Swimberghe zou men hiertoe kunnen rekenen. Dat geldt ook voor de recente bezigheden van Jan Van Den Abbeel. Op een bepaald ogenblik heeft hij zich vooral door het driehoekje van zijn vrouw laten inspireren. De liefde voor de geometrie is gebleven, maar heeft zachtere vormen aangenomen. Van die terugkeer naar het leven is ook Guy Leclercq een goed voorbeeld. Zijn thematiek valt samen te vatten in deze die naast de religie wel de grootste inspiratiebron voor kunstenaars is geweest, nl. de liefde tussen mensen en al de hatelijkheden die daar komen bij kijken: spanningen, misverstanden, verleiding, verstrengeling, rug toekeren, passie, verlangen, jaloersheid, afwijzing, overvolheid, mateloze leegte. Een bekende thematiek dus. Het leven zelf. De uitspraak ‘naast de religie’ is allicht zelfs verkeerd, want wat is religie anders dan diezelfde thematiek op een abstract onlichamelijk niveau.

Bij Guy Leclercq gaat het wel over de lichamelijkheid. Hij verschilt hierin sterk met de mystieke kunstenaars voor wie de abstractie een wijze was om het Ene uit te beelden. Denk maar aan Dan Van Severen. In de geschiedenis van de geometrische abstracte kunst heb je twee attitudes. De zuivere formalisten enerzijds, die zoals ‘l’art pour l’art’ de vorm voor de vorm beoefenen, en anderzijds de absolutisten, die van deze inhoudelijke leemte gebruik maken om er een mystieke invulling aan te geven. De vierde generatie overstijgt deze ambiguïteit tussen inhoud en vorm. Ze geeft de lege vorm geen kans om zich te laten vullen met het onuitbeeldbare, het numineuze.

De vertegenwoordigers van de vierde generatie geometrische abstracten hebben niet wakker gelegen van de kunsttheorie van Seuphor. Pioniers zijn ze per definitie niet. Ze moesten zich na WO II ook niet bevrijden van een terug academisch geworden Vlaams expressionisme. Evenmin moesten ze de rationaliteit hoog in het vaandel houden, uit vrees dat de informele kunst in de gekleurde modderpoel van de duistere emoties zou verzinken, zoals de geometrische abstractie in de jaren zestig deed arm in arm met de conceptuelen. Ze hoefden zich niet te bevrijden. Ze zijn vrij. Geometrische abstractie is een van de vele mogelijkheden om zich uit te drukken. Rechtlijnige strengheid is hier uit den boze. Sommigen onder hen zullen zich zelfs verzetten tegen de valse sérieux van deze drie generaties voorlopers.

De generatie die zich vanaf de jaren tachtig van de geometrische abstractie heeft bediend als een van de vele mogelijkheden die de avant-garde bood, breekt met die flirt met de wiskunde. Het is een open tekensysteem, bruikbaar om zich mee uit te drukken als dat wenselijk is. Behalve deze toepasbaarheid gaan sommigen zelfs zover om het systeem te ridiculiseren. De modernisten hebben immers iets teveel geloofd dat ze nieuwe onwrikbare waarheden over kunst brachten en zijn daarbij het leven zelf en de maatschappij errond vergeten.

Deze hybride vorm van abstractie kent vele beoefenaars. Een ganse stroming, die men de ‘neo-geo’ noemt, heeft getracht de twee verschillende vormen van abstractie te kruisen. Daarenboven werd gepoogd er opnieuw leven in te blazen en maatschappelijk stelling te nemen. Het systeem zelf van de geometrische abstracte kunst, in haar extremiteit een vorm van artistiek fundamentalisme, werd zelfs op de korrel genomen. In de grote diversiteit aan kunstvormen in het begin van de jaren tachtig is de neo-geo diegene die een beroep doet op de verworvenheden van de geometrische abstractie, maar tegelijk met de ‘traditie van het nieuwe’ breekt. Er wordt in die periode veelvuldig naar verschillende stromingen van het modernisme verwezen, maar het modernisme verdraagt een dergelijke diversiteit niet. Vandaar dat men van ‘post’-modernisme gewag is gaan maken. De neo-geo vertrekt vanuit de overtuiging dat de abstracte schilder- en beeldhouwkunst geen relevantie meer heeft. Daarom wordt ernaar verlangd om de mogelijkheden van de abstractie te herbronnen en uit te breiden, teneinde de menselijke ervaring uit te drukken. De vertegenwoordigers van de neo-geo stellen belang in het verkennen van de grenzen tussen abstractie en representatie.

Als theoretisch kader voor deze kritiek op het modernisme verbonden aan de geometrische abstractie wordt verwezen naar het gedachtegoed van het poststructuralisme. De avant-garde heeft zich immers voorgedaan als een progressief ontplooien van stijlen, waarbij de ene verder bouwt op de andere, telkens ‘origineel’ en onherhaalbaar in een sfeer van heldendom. Door de correcte regels te overschrijden, in casu het zuivere geometrische, wordt gebroken met de mythe van het modernisme. Gelijktijdig wordt de weg geopend voor nieuwe mogelijkheden. De abstractie wordt dus niet langer beschouwd als een universele taal, maar eenvoudigweg als een code, een manier om dingen voor te stellen, die een toegelaten buitensporigheid was van de cultuur van de twintigste eeuw.

De internationale namen verbonden aan de neo-geo zijn Lasker, Bleckner en Halley. Jonathan Lasker (1948) ironiseert de lyrische abstractie en het verband dat ze zou hebben met het onbewuste door precies een zeer onhandige gestuele kunst te maken. Ross Bleckner (1949) ridiculiseert door de op-art te vermengen met barokke figuratieve motieven. Peter Halley (1953) vertrekt van een van de standaardwerken van de geometrische abstractie, nl. Hommage aan het vierkant van Albers, om via het aanbrengen van lijnen, die ontegensprekelijk naar tralies verwijzen, een aanklacht te formuleren tegen de uitsluiting van de machteloze minderheden. Hij heeft zijn les van de filosoof Michel Foucault geleerd.

Filed Under: Neoconstructivisme Tagged With: Gilbert Swimberghe, Guy Leclercq, Guy Vandenbranden, Jan Van Den Abbeel

Het ontstaan van de geometrisch abstracte of concrete kunst

24 November 2009 By Willem Elias

Wanneer men verplicht zou worden in één woord het belangrijkste kenmerk van de kunst van de twintigste eeuw vast te leggen, dan is de kans groot dat “abstract” uit de bus komt. De abstracten zijn in de vorige eeuw tot tweemaal toe de belangrijkste vorm van avant-garde schilderkunst geweest: aan het begin van de eeuw en na WOII, een periode die als de aanvang van een nieuwe tijd ervaren werd. Hoewel de verschillende vormen van abstractie telkens weer door figuratieve genres verdreven werden, greep men er toch steeds naar terug, telkens een periode van fundamentele bezinning nodig geacht werd. Naast deze vraag naar het wezen van de schilderkunst, wordt “abstractie” ook bekeken als grote bevrijder. Vrijheid om te schilderen wat men wil en vooral vrij van de dwang om iets uit de omgeving voor te stellen waarmee het geschilderde uiteindelijk een of andere band moet hebben. Beide motieven, de zoektocht naar het wezen van de schilderkunst en de volledige vrijheid van een autonome kunst, hebben ook twee zeer verschillende varianten voortgebracht.

Inderdaad als men zegt dat de ene soort abstractie “warm” is en de andere “koel”, kan men moeilijk beweren dat het over hetzelfde gaat. De vrijheid nemen ging gepaard met het loslaten van de emotionele wereld van de kunstenaar. De naam “lyrisch abstract” is dan ook niet uit de lucht gegrepen. Het onderzoek naar de fundamentele elementen van de schilderkunst, nl. vorm, kleur en de aard van het materiaal, was bij de aanvang eerder een verstandelijke aangelegenheid. Zelfs de wiskunde kwam er aan te pas. Gepoogd werd zo sec mogelijk de intrinsieke kwaliteiten van de verf weer te geven, en na te gaan wat de effecten zijn wanneer men basisvormen met elkaar in relatie brengt. De naamgeving is dan ook vrij duidelijk, nl. concrete kunst of ook omdat de verfvlakken doorgaans wiskundig berekenbare eenheden zijn: geometrisch abstract.

1-24-anne-bonnet
1-24-gaston-bertrand
1-24-guy-vandenbranden

Boeiend om zien is dat de vraagstelling naar “Wat is schilderkunst nu feitelijk?” niet zo maar in het begin van de twintigste eeuw door kunstenaars uitgevonden werd. Er ging wetenschappelijk onderzoek aan vooraf gedurende de ganse negentiende eeuw (1). Een van de belangrijke namen in die geschiedenis van het oog is niemand minder dan Goethe die in 1810 zijn “Kleurenleer” publiceerde. Hierin poneerde hij o.a. het onderscheid tussen warme en koude kleuren. De ganse eeuw door verschenen wetenschappelijke studies over de waarneming van kleurvormen. Men ging ervan uit dat een kleur niet nietszeggend is, maar betekenisgevend. Dit omdat een kleur niet slechts een kleur is, maar tevens een teken dat voor iets staat. Men vermoedde zelfs dat er altijd van bij het ontstaan van de mensheid een soort archaïsche taal van de kleur bestaan heeft. Men durfde te stellen dat alle esthetische tekens terug gebracht konden worden op een psychologische betekenis. De achtergronden van de onderzoekers die hierin geïnteresseerd waren is te herleiden tot drie disciplines. De fysiologie vanuit de overtuiging dat het waarnemen van kleurvormen effecten heeft op ons lichaam. De filologie vanuit de hoop om ooit tot een soort grammatica van de kleur te komen. En ten slotte de “experimentele esthetica”. Sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw is naast de filosofie ook de psychologie de kunst gaan bekijken. De gewone esthetica is het vak van een filosoof die, hopelijk maar niet noodzakelijk, waarnemend nadenkt over het kunst-zijn van het kunstwerk. De experimentele esthetica is een tak van de psychologie. Ze bestudeert de wijze waarop de toeschouwer reageert op kleurvormen. Omdat men aldus te weten komt welke kleuren en vormen het publiek aangenaam of afstotelijk vindt, worden de resultaten vaak commercieel aangewend. De kunstenaar is echter niet begaan met wat de toeschouwer “aangenaam” vindt. Integendeel, hij wil vaak breken met de kijkgewoonten van de alledaagse blik. Toch werden veel kunstenaars beïnvloed door dit soort onderzoek. Om te kunnen afwijken van de regels, is het goed de regels te kennen.

Er zijn uiteraard nog andere bronnen dan de wetenschappelijke experimenten die kunnen aangewezen worden als aanleidingen tot de abstracte kunst, zoals ze zich in de twintigste eeuw ontplooid heeft. In alle culturen van alle tijden vindt men abstracte ornamenten. Gewoon als versiering of als tekensysteem dat binnen een bepaalde gemeenschap zijn betekenis heeft. Het belang van de abstracte beelden voor de Arabische cultuur is hier een mooi voorbeeld. Het leverde het woord “arabesk” op dat versiering betekent. En hier zitten meteen twee problemen. De avant-garde kunst van de twintigste eeuw wil zeker geen versiering zijn. Decoratie is immers een categorie apart. In het beste geval is het toegepaste kunst. Als de abstracte kunst daarentegen een tekensysteem wil zijn, dan mist ze een gemeenschap die de betekenis invult. Het is uitgesproken precies een van de vaders van de tekenleer, Claude Lévi-Strauss die zich in de jaren zestig vurig tegen de abstracte kunst verzet heeft als zijnde een tekensysteem zonder betekenis. Dus geen systeem (2). Toch heeft de interesse van de kunstenaars aan het begin van de twintigste eeuw voor de niet-Westerse culturen mede ook geleid tot het invoeren van de abstractie in de kunst.

Belangrijker dan de belangstelling voor een soort primitivisme zijn een aantal negentiende-eeuwse schilders geweest. Met name deze die in hun werk “bijna” abstract waren. Vanuit een poging om de sfeer rond de dingen vast te leggen, verdwenen de objecten immers in de omgeving. Bij William Turner is de weergave van verblindend zonlicht zeer verwant aan wat later abstracte kunst zal genoemd worden. En dit reeds vanaf 1828 met het werk “Regulus”. Sommige van zijn zeestormen lijken puur abstract. Zo nietig zijn de scheepjes in de voorstelling geworden. Het zelfde geldt voor Claude Monet. Men heeft wat tijd nodig vooraleer men een vijver ziet in het werk. De impressionisten zijn inderdaad de eersten bij wie de toeschouwer door zijn interpretatie het werk moet voltooien. De voorstellingswijze is niet langer evident. Dit wordt een belangrijke regel van de kunst van de twintigste eeuw. Door Umberto Eco ooit mooi geformuleerd als “het open kunstwerk” (3). Het basisprincipe van wat abstracte kunst zou kunnen zijn, werd reeds door de Franse symbolist, Maurice Denis, verwoord in zijn revolutionaire uitspraak dat een schilderij vooraleer het iets anders is essentieel een plat vlak is, bedekt met kleuren, samengesteld volgens een bijzondere ordening. Met een dergelijke zin viel de opvatting dat een kunstwerk de werkelijkheid moet voorstellen onmiddellijk aan diggelen. De kunstenaar is de meester in de vormen en de inhouden komen achteraf.

Hoewel in de negentiende eeuw, o.a. vaak door Van Gogh en Gauguin, de gedachte geuit wordt dat kunst “abstractie” is van de natuur, krijgt die term toch pas zijn volle betekenis in de kunstgeschiedenis aan het begin van de twintigste eeuw. De meest radicale uiting hiervan vond men in Rusland en in Nederland. Het formalisme, de opvatting dat een kunstwerk in eerste instantie moet bekeken worden als een interessante vormcombinatie, wou toch geen lichtzinnige kunst-om-de-kunst-theorie zijn. Integendeel de kunstenaars maten zichzelf een utopische dimensie aan door te stellen dat ze een nieuwe wijze van waarnemen aanbrachten. De kunstenaars maakten van de wereld iets anders. Kunst kan in zijn eenvoud zeer expressief zijn, zonder naar de buitenwereld te verwijzen. Ze wilden zuivere gewaarwordingen tot uitdrukking brengen via basisvormen om zo te komen tot een soort universele visuele taal die de doordeweekse ervaringen zou kunnen overstijgen in ruil voor een andere, meer spirituele wereld. Dit is overigens het woord dat in de titel van het eerste manifest van de abstracte kunst voorkomt: “Over het spirituele in de kunst” dat geschreven werd in 1909 en gepubliceerd in 1912. De auteur, Kandinsky geeft hierin niet echt een pleidooi voor de “zuivere” abstracte kunst. Het woord “spiritueel” staat er precies om erop te wijzen dat er toch nog iets in moest zitten, dat het dus geen loutere decoratie betrof. Wat later zal hij een dergelijke zuiverheid in het werk van sommige collega’s wel aanvaarden.

Aan Kandinsky (1866-1944) wordt doorgaans het vaderschap toegekend van de abstracte kunst met een aquarel uit 1910. Hij heeft echter ook een anekdote de wereld ingestuurd die er van bij de aanvang voor gezorgd heeft dat het grote publiek argwanend was. Aan de oorsprong van dat eerste abstracte werk zou de ontdekking liggen dat een van zijn schilderijen op haar zijkant staand ook zeer mooi was. Zonder dat het dus begrijpbaar was. Dit heeft gemaakt dat men abstracte kunst als iets zonder betekenis zag dat enkel moest gewaardeerd worden voor de schoonheid van de lijnen en de kleuren. Het belang van een kunst die bevrijd werd van haar taak om de werkelijkheid na te bootsen, werd niet altijd door iedereen ingezien.

Een diepe inhoud geven aan zuivere abstractie was nochtans ook de betrachting van Piet Mondriaan (1872-1944), die andere vader van de abstracte kunst. Streng calvinistisch opgevoed, vluchtte hij zowel van deze religie als van zijn vader weg in de theosofie, een weliswaar meer verstandelijke maar daarom niet minder strenge wijze van geloven. De theosofie beoogt, zoals al eens meer gebeurt in religies, de vereniging met God. De geest moet dit bewerkstelligen. De natuur speelt hierin een belangrijke rol. De theosofie stelt zich als taak er de geheimen van het universum uit te halen. De evolutie naar de abstractie bij Mondriaan kan gezien worden als een dergelijk blootleggen van de geheime wetten van de natuur. Als hij op zijn veertigste in 1912 in Parijs belandt, is het kubisme voor hem een ware revolutie. Het kubisme is inderdaad een belangrijke voorloper van de abstracte kunst. De omgevende werkelijkheid wordt niet nagebootst maar ontleed en terug samengesteld. Dit spel van analyse en synthese wordt de kern van de abstracte kunst van Mondriaan die vanaf 1914 ontstaat. De abstracte vlakken zijn voortgesproten uit de langzame evolutie van een boom, die steeds maar meer geabstraheerd wordt. Hetzelfde gebeurde voor de zee. Door deze herleiding van twee dingen uit de natuur, de boom en de zee, tot een verhouding van kleurvlakken, wordt het wezen van haar Zijn getoond, dacht Mondriaan. Hij noemde dit soort schilderen de “Nieuwe Beelding” in het Engels en Frans omgezet in “Neo-Plasticism(e)”. Het betreft het maken van beelden die als nieuwigheid hadden dat het beeld via een abstractie verdwenen was.

1-24-jo-delahaut
1-24-joseph-lacasse
1-24-jozef-peeters

Het kubisme is ook voor Malevitsj (1878-1935), de derde vader van de abstracte kunst, de inspiratie geweest. Het woord “abstract” is hier enigszins problematisch omdat er in het Russisch niet zoiets bestaat dat gelijkaardig is aan “abstract”. Men gebruikt een woord dat neerkomt op: “zonder object”. “De wereld zonder object” is dan ook de titel van een boek waarin Malevitsj in 1922 de principes van het “suprematisme” toelicht. “suprematisme” is de naam die Malevitsj aan zijn vorm van abstracte kunst toekent. Het zijn geometrische kleurvlakken op een doorgaans witte achtergrond. Hij startte zijn “suprematisme” in 1913. Het kwam vooral in 1916 tot volle bloei. Kenmerkend voor zijn schilderswijze is het gebruik van wit en zwart als volwaardige “kleuren” met een grote symbolische waarde. Het zwart is immers, zoals hij placht te zeggen, “ de zero van de vormen” d.w.z. de afwezigheid van kleur en licht. Het wit kan gezien worden als oorsprong en tevens als einde van alle kleuren. In de term “suprematisme” zit niet enkel het idee vervat van duidelijk afgelijnde vlakken op elkaar, maar ook van hoogtepunten van de schilderkunst. Een dergelijk hoogtepunt was ongetwijfeld “Wit vierkant op wit doek” uit 1918, een schilderij dat klaar en goed laat zien wat de titel voorspelt. Het behoort, samen met het urinoir van Duchamp, tot de meest bediscussieerde werken van de avant-garde kunst. Malevitsj hoopte met dit werk het “niets” tot uiting gebracht te hebben. Dit blijkt uit zijn eigen woorden: “In de wijdse ruimte van de kosmische rust heb ik de witte wereld van de afwezigheid van objecten bereikt, wat neerkomt op de uiting van het ontsluierde niets.” Voor Malevitsj is dit een waarheidservaring, opgetild tot een sociaal niveau. Voor mij is het een bewijs dat ook de derde vader van de abstracte kunst van de afwezigheid van de objectieve realiteit gebruik maakt om in de abstractie iets anders te stoppen. Malevitsj was inderdaad een mystieker. Daarenboven sloot hij aan bij de geest van het Russisch nihilisme, d.i. de politieke filosofie die ervan uitgaat dat om een nieuwe wereld te bekomen, men eerst de oude moet afbreken. Malevitsj heeft dit voor de kunst gedaan. Het is tevens een goed voorbeeld van de eindigheid van vernieuwend avant-garde denken. Wat kan men immers, nadat men zo radicaal ver is geweest om een wit vierkant op een wit doek te schilderen, nog anders doen dan herbeginnen en er opnieuw baasjes op te schilderen?

Na de bijzondere creatieve beginperiode tussen 1910 en 1920 volgt er een decennium waarin de geometrisch abstracte kunst haar weg vindt naar de toegepaste kunst, zoals de architectuur, de binnenhuisinrichting en het grafisch ontwerpen. Men kan stellen dat ze de vormgeving is geworden van wat men het “moderne” leven is gaan noemen. Vanaf 1930 verspreidt de abstracte kunst zich over gans Europa en wordt ze door vele kunstenaars beoefend. Keerzijde van dit succes is dat haar beeldingskracht uitgehold wordt en ze in een nieuw academisme vervalt. Haar creatief vuur is tegen 1939 zo goed als uitgeblust. De oorlogsperiode is ook in de kunstwereld een duistere periode. Deze slagschaduw maakt het mogelijk dat na een periode van collectief geheugenverlies de abstracte kunst vanaf 1945 heruitgevonden wordt. Ze wordt de belangrijkste vorm van schilderkunst van de jaren vijftig, zelfs in die mate dat sommigen overtuigd geraken dat het de enige nog mogelijke wijze van schilderen zal blijven. Een soort denken dat een belangrijk kenmerk van het modernisme is gebleken. Achteraf bekeken is het een rare gedachte om aan nieuwheid een eeuwigheidswaarde te geven.

1) M. Mangon, ed., Aux origines de l’abstraction 1800/1914, Paris, Musée d’Orsay, 2003.
2) G. Charbonnier, Entretiens avec Lévi-Strauss, Paris, 1961.
3) U. Eco, Opera aperta, Milano, 1962.

Filed Under: Geometrisch abstracte of conrete kunst Tagged With: Anne Bonnet, Gaston Bertrand, Guy Vandenbranden, Jo Delahaut, Joseph Lacosse, Jozef Peeters, Luc Peire, Michel Seuphor, Victor Servranckx

Abstracte kunst in België

24 November 2008 By Willem Elias

In België zijn er door meerdere kunstenaars belangrijke bijdragen geleverd aan de evolutie van de abstracte kunst. Misschien niet steeds baanbrekers als men het vanuit een internationaal perspectief bekijkt, maar toch ook geen nalopers. Doorgaans in eigen land miskend. Bij de voortekenen van een interesse voor het abstracte kan men Ensor rekenen. Vooral daar waar Turner doorschemert. Ook in sommige landschappen van Permeke is de abstraherende kracht al eens sterker dan de minuscule boertjes en hooimijten die naar de werkelijke omgeving verwijzen. Er is ook een echte voorloper, nl. Joseph Lacasse. Als zestienjarige maakte hij reeds in 1910 geometrisch abstracte werken. Inderdaad hetzelfde jaar als Kandinsky’s debuut. Hij heeft er geen intellectueel tractaat in de trant van “Uber das Geistige in der Kunst” aan toegevoegd, want de man uit Doornik was zo goed als ongeschoold. Maar zijn werken zijn er wel. De intuïtie deed haar werk. België bracht echter ook theoretici van de abstracte kunst voort. De zelf abstract schilderende Michel Seuphor, die vanaf 1925 in Parijs verbleef, is een ware onderzoeker geweest van de abstracte kunstbeweging. Zijn naam is niet los te maken van de stimulerende bekendmaking van dit zo typische kunstverschijnsel van de twintigste eeuw. Verder zijn er ook kunstenaars die een zeer hoog niveau bereikt hebben binnen de internationale kunstscène. Iemand als Georges Vantongerloo moet in feite niet onderdoen voor Mondriaan. Hij was vooral op zoek naar wiskundige gronden voor de geometrisch abstracte kunst. Hij was ook een volwaardig lid van “De Stijl”, de groep kunstenaars door Theo Van Doesburg in 1917 bij elkaar gebracht om de principes van de geometrische abstractie toe te passen voor praktische doeleinden met de hoop de wereld te verbeteren. Of de Gerrit Rietveld stoel daarin geslaagd is, heb ik niet kunnen natrekken, maar het is wel nog steeds een gegeerd verzamelobject.

1-24-luc-peire
1-24-michel-seuphor
1-24-vcitor-servranckx

De abstracte kunst is verder ook uiteraard een onderdeel van de avant-garde beweging die, vooral in Antwerpen en Brussel tussen 1917 – 1925 poogde te breken met de traditionele kunst. De dichter Paul van Ostayen is in Antwerpen een dynamische pleitbezorger voor de nieuwe kunst. Niet alleen voor de expressionisten, zoals de gebroeders Floris en Oscar Jespers, maar ook voor een van de zeldzame Vlaamse dadaïsten, Paul Joostens, die ook abstracte werken maakte. In deze vernieuwingsgezinde poel was het vooral Jozef Peeters die belangrijk is voor de geometrisch abstracte kunst. In Brussel is Victor Servranckx een zeer belangrijke pionier van de geometrische abstractie. Maar hij is niet de enige. Ook Pierre-Louis Flouquet, Felix De Boeck en Marcel-Louis Baugniet zijn fervente beoefenaars van deze nieuwe kunstvorm.

Zoals gezegd kent de abstracte kunst zowel in haar lyrische uiting, de voetsporen van Kandinsky, als in haar geometrische versie, de lijn van Mondriaan en Malevitsj, na WOII een ware heropleving. Een aantal van de belangrijke namen Gaston Bertrain, Anne Bonnet, Jo Delahaut, Luc Peire en Guy Vandenbranden. Sommigen behoren tot de groep van de Jeune Peinture Belge, de na-oorlogse Brusselse vernieuwingsbeweging. Ook voor een aantal abstracten van het eerste uur is er opnieuw plaats om met hun werk naar buiten te komen en om er nieuwe te maken. Deze oude meesters van de nieuwe kunst hebben daarom ook een rol gespeeld in de kunst na ’45. Een periode waarin overigens de abstractie niet meer weg te denken valt.

Filed Under: Geometrisch abstracte of conrete kunst Tagged With: Anne Bonnet, Gaston Bertrand, Guy Vandenbranden, Jo Delahaut, Joseph Lacosse, Jozef Peeters, Luc Peire, Michel Seuphor, Victor Servranckx

Neoconstructivisme als derde generatie geometrische abstracte kunst en de neo-geo

22 November 2008 By Willem Elias

De verstgaande poging in de twintigste eeuw om zich te bevrijden van de oude traditionele kunst is ongetwijfeld de abstracte kunst. In haar geometrische vorm heeft ze de kunstenaars en hun favoriserende critici het meest in de illusie laten leven dat hier de essentie van het kunst-zijn van de schilderkunst bereikt werd. Dat ik hier gewag maak van ‘illusie’, mag niet als misprijzen voor dit soort kunst begrepen worden. Het drukt enkel mijn filosofische twijfel uit over het bestaan van essenties. Een scepsis die ik ook aanhoud omtrent de mogelijkheid dat een kunstvorm of zelfs om het even welke cultuurvorm een definitieve oplossing zou zijn voor een esthetisch probleem. Een esthetisch probleem is de vraag: hoe maak ik op een bepaald ogenblik, op een bepaalde plaats een interessante vorm binnen een communicatief systeem, bijvoorbeeld kunst, maar dat zou ook mode kunnen zijn, of binnenhuisinrichting, of speelgoed, of ruimtelijke ordening, of liefdesbriefwisseling, of… Dat het woord ‘essentie’ hier niet als belangrijk opgevat wordt, is niet essentieel. Een parafrase van een uitspraak van een van de vaders van het postmoderne denken, François Lyotard, benadert in deze context het best de beoogde relativering. Met name daar waar hij stelt dat indien het marxisme onwaar is, het niet is omdat het vals is, maar omdat niets waar is. Deze gedachte uit de politieke filosofie, lijkt me ook toepasbaar op de kunstfilosofie. Als de overtuiging dat de geometrische abstractie de essentie van de schilderkunst blootlegt een illusie is, betekent dit niet dat ze waardeloos is, maar bevestigt het enkel dat essenties houvasten zijn die we graag koesteren in de galerij van de waanzekerheden.

Het is verleidelijk om zich via de geometrische abstractie te laten overtuigen dat hier het wezen van de schilderkunst te zien is. Lijnen maken geometrische vlakken die, soms slechts minimaal (cfr. Wit vierkant op witvlak van Malevitsj), van kleur verschillen. De relaties tussen kleuren enerzijds, en de vlakken anderzijds, maken het wezen uit van het werk. Let wel! ‘geometrie’ zou beter ‘meetkunde-achtig’ als naam meekrijgen. Weinig wiskundigen staan te springen om de oppervlakte van sommige zogenaamde geometrische vormen te becijferen. Maar daarom is het ook kunst en geen wetenschap, waar de categorie van het ‘-achtige’ steeds wat verdacht blijft in vergelijking met de dingen die ‘het geval zijn’ en daardoor gemakkelijk geclassificeerd kunnen worden. De dubbelzinnigheid blijft immers zelfs in de geometrische abstractie een hoofdkenmerk van de nieuwe esthetica die gepaard gaat met de moderne kunst. De vereenvoudiging van de schilderkunst tot kleur en vorm, laat toch nog knipogen toe. Daarenboven is er een derde facet verbonden aan deze soberheid, nl. dat men vaak oog heeft voor het effect van het materiaalgebruik. Verf laat toe een huid te vormen. Huiden zijn niet enkel beschermende verpakking. Ze zeggen mee wie of wat ze zijn. Men noemt dit de textuur, de innerlijke structuur van de verf, al dan niet daadwerkelijk of gesuggereerd. Dat laatste is uiteraard weer een eigenheid van de kunst, nl. een fictieve structuur. Tussen de effectieve structuur van de verf en de gesuggereerde textuur zit overigens nog een wel zeer bepalende factor, nl. het handschrift van de kunstenaar. Dit per definitie zeer invloedrijke gegeven om tot een uniek kunstwerk te komen, noemt men wel eens de ‘factuur’ van een kunstenaar. Neen, niet de rekening die hij stuurt na verkoop, maar de wijze waarop hij verftoetsen, lijnen, strepen, vlekken en vlakken op papier of doek zet. Hij kan het potlood, de pen of het penseel hanteren, met vlugge, langzame, lichte, zware, losse of weloverwogen bewegingen. De varianten worden doorgaans aan hun temperament toegeschreven. Wat men hier moet onder verstaan, verschillen psychologen nogal van mening. Maar de eigenheid verbonden aan de vingerafdruk, wijst toch in de richting van de belangrijkheid van het unieke van elke mens. De kunstgeschiedenis is een van de verhalen van de hoogtepunten van dit eigene en vooral van de mogelijke ontwikkeling ervan. Dit unieke komt in zijn zuiverste vorm tot uiting in de abstracte kunst omdat we niet afgeleid worden door de figuren die aan onderwerpen verbonden zijn. De schilderkunst is hier immers zelf het onderwerp. Elke kunstenaar poogt zijn eigen invulling hieraan te geven. Dat het de zuiverste vorm is, betekent niet dat het de duidelijkste is. Bij figuratieve kunst kan precies de thematiek de herkenbaarheid van de auteur verhogen. Bij geometrische abstracte kunst gaat door de eenvoud aan vorm, kleur en textuur de ene kunstenaar meer gaan gelijken op de andere. Er heerst ook een minder individualistische houding bij de vertegenwoordigers ervan. Collectief lijken ze wel een gezamenlijk project uit te werken, een waar schilderkundig systeem: de zoektocht naar de schilderkunst als taal, die soms even lastig lijkt als deze naar de graal. Toch zijn de verschillende bijdragen eigen aan de maker, en herkent men na een tijdje de vormvoorkeuren, de kleurkeuzes en het handschrift van de verschillende beoefenaars. Dit subjectieve is dan weer een zwak punt in de verdediging van de gedachte dat het een taal zou zijn, nl. een systeem met beperkte elementen (letters, woorden) en regels (grammatica) die in feite nog nooit gevonden werden. ‘Taal’ wordt hier dan ook beter als beeldspraak gebruikt.

Zoals reeds gezegd is het gemeenschappelijke punt aan ‘abstractie’ de afwezigheid van een verwijzing naar de werkelijkheid. Dus geen voorstelling willen zijn van de werkelijkheid. De al dan niet aanwezige relatie met de werkelijkheid is echter niet zo eenvoudig als dat. Vaak wordt voor abstracte kunst als synoniem de ‘niet-figuratieve’ gebruikt. Maar volstaat het niet- schilderen van figuren om de bewering te staven dat er geen relatie is met de werkelijkheid? De kunsttheoretici hebben hieraan een vette kluif. Tussen 1860 en 1949 is ‘abstractie’ met de meest verschillende invullingen beladen geworden. Deze discussies zijn in dit boek echter niet op hun plaats.

Waar ik het hier wel wil over hebben is wat ik de derde generatie geometrische abstracten zou willen noemen. De eerste generatie is een belangrijke vorm van de modernistische avant-garde. Vanaf 1910 ontwikkelden Kandinsky, Mondriaan en Malevitsj de abstracte kunst als bevrijding van een oude kunst die gebonden was aan de wereld van de objecten. Ze werden door velen gevolgd. Het hoogtij was van korte duur. Vanaf 1928 schilderde Malevitsj bijvoorbeeld, terug boeren. In de jaren dertig werd de geometrische abstractie zo decoratief dat er van een academisme sprake was, om zo goed als te verdwijnen tegen WO II. Na die oorlog kende ze een heropleving die ik graag de tweede generatie noem. Hier is ze weer verbonden aan een gevoel van vrijheid. In België vindt men de vertegenwoordigers ervan terug onder de leden van de Jeune Peinture Belge. De derde generatie nam een aanloop begin de jaren zestig, met een hoogtepunt aan belangstelling rond 1965 om daarna in feite niet meer te stoppen. Van vrijheid was hier nog weinig sprake. Abstracte kunst was een verworvenheid geworden. Strijden hoefde niet meer. Ze werd een zoektocht naar de wetten van de schilderkunst. Het was zelfs een reactie tegen wat als een te grote vrijheid ervaren werd, nl. de lyrische abstractie en de informele kunst Het gevoelsmatige van de eerste werd ingeruild voor het verstandelijke verbonden aan het wiskundige van de geometrie. In plaats van de schijnbare toevalligheid van het informele, werd gezocht naar de grondslagen van de vorm. Verf was geen smeuïge brei, maar kreeg een plaats op de schaal van kleurencirkels. De geometrische abstractie was dus een formele reactie tegen de lyrische vrijheid. Daarnaast was er de Nieuwe Figuratie en de popart die reageerden tegen de leegheid van de abstractie tout-court. En de conceptuele kunst verwierp gelijktijdig en simpelweg de schilderkunst zelf. Woelige tijden die jaren zestig.

Filed Under: Neoconstructivisme Tagged With: Gilbert Swimberghe, Guy Leclercq, Guy Vandenbranden, Jan Van Den Abbeel

Geen kunst of filosofie zonder een goed glas wijn

Een overzicht van de kunstenaars

Ronny Delrue Peter Weidenbaum Marie-Jo Lafontaine Koen van den Broek Tinka Pittoors Frank Maieu Paul Delvaux Paul Van Gysegem Michel Buylen Hugo Duchateau Ulrike Bolenz Pierre Vlerick René Magritte vandekerckhove Paul Gees Jos Verdegem Fik Van Gestel Pol Bury vandenberg Edgart Tytgat Chantal Grard Merlin Spie Panamarenko E.L.T. Mesens Enk De Kramer Hans Vandekerckhove Colin Waeghe Koen Vanmechelen Frank Steyaert René Barbaix José Vermeersch Victor Leclercq Guy Degobert Marc Lambrechts Gudny Rosa Ingimarsdottir Yves Zurstrassen Marcel Mariën Camille D'Havé Liliane Vertessen Roger Somville Luc De Blok Christian Dotremont Guy Leclercq Guy Vandenbranden Albert Saverys Wim Delvoye Pierre Alechinsky Ingrid Ledent Luc Hoenraet Jane Graverol Henri-Victor Wolvens Armand Vanderlick Octave Landuyt Roger Raveel Jan Cox Luc Tuymans Bart Decq Maurice Wyckaert Peter Beyls Antoon De Clerck Marc Mendelson Anne Bonnet Guy Rombouts Erna Verlinden Etienne Desmet Tjok Dessauvage Lieve De Pelsmaeker Jef Van Tuerenhout Victor Servranckx Peter De Cupere Philippe Vandenberg Emile Desmedt Constant Permeke Pierre Caille Englebert Van Anderlecht Walter Leblanc Gauthier Hubert Antoine Mortier Karin Hanssen Werner Mannaers Fred Eerdekens Jean Bilquin Hubert Malfait Hilde Van Sumere Jacques Moeschal Carmen Dionyse Fred Bervoets Marcel Broodthaers Guillaume Bijl Piet Stockmans Jean Brusselmans George Grard Roland Van den Berghe Jozef Peeters Bram Bogart Jean-Paul Laenen Jan Vercruysse Jan Van Den Abbeel Camiel Van Breedam Raoul De Keyser Gilbert Swimberghe Joseph Lacosse Michel Seuphor Roger Wittevrongel Maxime Van De Woestyne Auguste Mambour Mark Cloet Gaston Bertrand Karel Dierickx Walter De Rycke Marianne Berenhaut Serge Vandercam Roel D'Haese Jo Delahaut Florence Fréson Anto Carte Luc Peire Jean-Georges Massart Mig Quintet Jan Burssens

Belgische kunstenaars na ’45

Geen kunst of filosofie zonder een goed glas wijn

Zoeken op Belgischekunst.be

Recente berichten

  • Peter Beyls, co-creatie tussen mens en machine
  • Magritte en de vrije gedachte
  • Uit de schaduw: de ontwikkeling van kunsten en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen
  • Kunsteducatie duurt het langst
  • Over kunst- en cultuureducatie in musea en erfgoedorganisaties in Vlaanderen
  • De kunstenaar als kunsteducator, Mark Cloet als artistiek spelontwikkelaar en spelleider.
  • Mark Cloet speelt met bakens in de ruimte.
  • Willem Elias kijkt naar Colin Waeghe – juni 2020

Hier kan je zoeken naar de naam van de kunstenaar waar je informatie over wil:

Kunstenaars

Mobile responsive

Belgischekunst.be is een project van Willem Elias en Rudi D’Hauwers en is ontwikkeld volgens het principe van ‘mobile responsive design’. Je leest waar en wanneer je wil op elk toestel van laptop tot ipad en smartphone.

 

  • Willem Elias
  • Inleiding
  • Portfolio
  • Galerij
  • Reflecties
  • Boeken
  • Contact

Return to top of page

Copyright Willem Elias © 2023 · Concept: Rudi DHauwers · Built on the Genesis Framework by StudioPress · WordPress · Log in

nl Dutch
nl Dutchen Englishfr Frenchde Germanit Italianes Spanish