Englebert Van Anderlecht volgde les aan de academie van Sint-Joost-ten-Node. De leraars die hij daar ontmoette sloten aan bij de schilderkunst van rond WO II die Paul Haesaerts het ‘animisme’ genoemd heeft. Een stijl die niet meer wilde weten van de vervormingen en overdrijvingen van het expressionisme. Er werd daarentegen gekozen om een bezieling te leggen in de scènes van het dagelijkse leven. Vrij intimistische interieurs of stillevens en portretten waarbij de ingetogenheid opvalt. De jonge Englebert ging in dezelfde trant schilderen en gaf blijk van talent, zoals men zegt. Een reis naar Parijs in 1947 opende evenwel zijn blik. Hoewel hij er geen lid van was frequenteerde hij toch ook de activiteiten van de Jonge Belgische Schilderkunst. Kortom, hij was nieuwsgierig naar iets anders, naar ‘un art autre’, zoals Michel Tapié, de vader van het concept ‘informele kunst’, dat in 1952 noemde.
Het is pas vanaf 1955 dat hij die andere weg vond. Voordien bleef hij worstelen met de invloed van een Cézanne, die zelf een vader van het kubisme mag genoemd worden. Qua kleurgebruik zocht hij het bij het Brabantse fauvisme. En de naam Jean Brusselmans mag hier ook genoemd worden. ‘Worstelen’ is overigens het geschikte werkwoord om die evolutie mee te omschrijven. Men heeft soms de indruk dat hij Cézanne een schudding gegeven heeft. De Cézanneske stijl werd als het ware door elkaar gehaald. De losgekomen elementen vielen terug in hun plooi. Aldus ontstonden abstracte schilderijen vol kleurblokjes. Maar de zoektocht naar essenties bleef hij delen met Cézanne. Van zijn typische bochtige vegen was nog geen sprake. De gestuele zwier zat er nog niet in. Dat veranderde pas echt met volle kracht vanaf 1957.
Vanaf dan kon men spreken van een iconoclastische houding tegenover het realisme in de schilderkunst. Englebert Van Anderlecht ging zeer ver in deze beeldenvernietigende bezetenheid. Op virtuoze wijze striemde hij de verf op het doek. Een overwinning op zichzelf. Een weldadige moord op de brave schilderkunst. Een waar bevrijdingsfeest. Internationaal mag hij een plaats krijgen tussen de Amerikaan geworden Hollander Willem de Kooning (1904-1997) en de Fransman Georges Mathieu (1921). Hij heeft zich ongeremd overgegeven aan een bijzondere gestuele schilderkunst die een intense emotionaliteit opwekt. Het is een zeer directe kunst. De emoties van de kunstenaar weerkaatsen als een bal naar de gevoeligheden van de toeschouwer.
De ontvankelijkheid was of is echter niet voor iedereen zo toegankelijk. Van Anderlecht was ervan overtuigd dat de kunstenaar terug moest keren naar de oorspronkelijke zuiverheid van de prehistorie die in de loop der eeuwen steeds verder verloren was gegaan. Hij verwees hiervoor graag naar de schilderijen die in de Verenigde Staten waren gemaakt door een aap. Dit was uiteraard een open doel voor diegenen die de informele kunst niet ernstig namen. Van Anderlecht bracht hierop ten berde dat ondanks de vooruitgang en maatschappelijke regels er nog kunstenaars in staat zijn even goed werk te leveren als die aap! Men moest volgens Van Anderlecht teruggaan naar de ongerepte zuiverhuid van het kind, de aap en de primitieve mens die zijn grotten beschilderde. Schilderkunst moest niet per se intellectualistisch zijn. Ze vloeit voort uit grote lichamelijke concentratie.
Hier is ook de verwantschap met Cobra duidelijk. Hoewel hij er nooit lid van was, had hij contacten met zowel Dotremont als Jorn. De ‘écriture automatique’ is eveneens het uitgangspunt van het oeuvre van Van Anderlecht. Hoewel de kubisten als eersten gebruik maakten van letters, cijfers en woorden als plastisch middel, is het toch vooral in die naoorlogse periode dat hiermee veel geëxperimenteerd werd, vooral door Cobra. Englebert Van Anderlecht heeft hen hierin gevolgd met zijn ‘peinture partagée’, samen gemaakte schilderijen. Bedoeling was samen met dichters en andere schilders tot een schilderij te komen waar ze met meerderen aan gewerkt hadden. En dit op zo’n wijze dat men de afzonderlijke stijlen niet langer kon herkennen omdat er een nieuwe vorm ontstaan was. Hij deed dit vooral met Serge Vandercam en de dichter Jean Dypréau.