“Ben je niet wat jong om al een ‘retrospectieve’ te houden?”, vroeg een verzamelaar toen naar zijn bereidheid gepolst werd om zijn Colin Waeghe uit te lenen. Terechte vraag, maar het gaat niet echt over een ‘retrospectieve’.
Zo’n tentoonstelling suggereert dat een oeuvre ‘af’ is, zoals ook de catalogue raisonné dat bevestigt. De retrospectieve maakt chronologisch de evolutie van het werk van een kunstenaar duidelijk door zijn beste werken op een rijtje te plaatsen. Het legt een oeuvre vast, waardoor het geconsacreerd wordt.
‘Overzichtstentoonstelling’ is het Nederlandse synoniem. Met deze term wordt de angst voor onoverzichtelijkheid geluwd, een van de vele vormen van onze behoefte aan illusies. Van een oeuvre, goed gevonden woord voor een dergelijke illusie, is nooit een ‘overzicht’ te krijgen. De werken van een kunstenaar zijn nu eenmaal de stappen van het ene avontuur na het andere.
Filoxenia is dus geen retrospectieve. Een ‘terugbliktentoonstelling’ zou beter zijn. Niet zomaar om een ander woord te gebruiken, maar als verdieping van het proces. Niet even achteruitkijken, zoals in een autospiegel. Evenmin je haar goed leggen in die spiegel. Maar je blik her-blikken. Je de vraag stellen hoe keek ik toen? Hoe kijk ik nu? Ben ik het nog eens met die blik? De nadruk wordt gelegd op de verschillenden fases van het oeuvre, reeksen met een naam en een geschiedenis, tentoongesteld her en der, ‘gedocumenteerd’ zoals de snobs uit de kunstwereld dat graag over hun lippen laten rollen, van welke kleur van raaf ze ook houden.

Een nieuwe klik van de blik ontketenen, is de bedoeling. Misschien zou een parallel bastaardwoord, een ‘Reflexieve’ kunnen zijn, nadat de werken als een nog onvoltooid kaartspel door elkaar geschud werden. Zo’n tentoonstelling is Filoxenia. Het hierboven beschreven avontuur van de blik, geldt zowel voor de te vertrouwde toeschouwer van de schilderijen van Colin Waeghe, als voor hem zelf als de maker ervan en tevens als de eerste toeschouwer, al kijkt Britt, zijn engelbewaarder, steeds over zijn schouder mee.
Een ‘retrospectieve’ behoort tot het Instituut Museum, daar waar beslist wordt ‘dat’ het kunst is en daarenboven ‘goede’, want museaal. Over het tautologische hiervan, gaan we hier nu niet hebben. Duidelijk is dat je geen retrospectieve houdt in een jeugdcentrum met als missie: “Destelheide creëert een inspirerende omgeving voor kunstzinnige en creatieve activiteiten voor en door jongeren”. Tot die “omgeving” behoort deze zomer nu ook de tentoonstelling van Colin Waeghe. Het moet het effect hebben van een tweesnijdend zwaard. Colin als blikopener voor de jeugd die er vertoeft. Omgekeerd biedt de jeugd een veelvoud van blikken op zijn werken, die stuk voor stuk bevragen.
Colin vroeg aan een curator, aan mij dus, om een selectie te maken uit alles wat hij ooit geschilderd heeft sinds een tiental jaar, het moment dat ik hem leerde kennen als voorzitter van het HISK, waar hij toen studeerde. Hij bleef in mijn vizier. Ik ben van vele markten thuis en besloot niet met de blik van een kunstcriticus te kijken. Die bestaat erin kunstwerken zo te presenteren dat hun formele kwaliteiten optimaal zichtbaar worden. Het ene werk moet het andere versterken om tot een som te komen die meer dan de delen is. Het opzet is een zo interessant mogelijke esthetische ervaring te beleven. Het ‘esthetische’ is niet de aan het kappersberoep verbonden zorg om mooi te zijn. Het is de wijze waarop de kwaliteiten van de vorm de betekenissen interessanter maken. Deze opstellingslogica werd dus niet gevolgd. Evenmin deze van de kunstgeschiedenis, een markt waar ik nooit naartoe ging en dus ook niet kan ‘van thuis’ zijn. Hetzelfde geldt voor de kennis van het maakproces, die al bijna tweehonderd jaar in onmin raakte. Wie durft nog te zeggen dat het ‘goed geschilderd’ is? Deze drie benaderingen, de kunstkritische, de kunsthistorische en de technische, kunnen allemaal interessante tentoonstellingen opleveren, maar we kozen voor een andere weg.

Als vader van een soort Vlaamse versie van de Amerikaanse ‘Discipline based art education’ methode, afgekort als DBAE, weet ik dat er nog twee logica’s overblijven: de discipline van de kunstfilosoof en die van de kunstagoog. Dit zijn de twee invalshoeken van de tentoonstelling geworden. De eerste wil werelden maken rond de kunstwerken en de andere is geïnteresseerd in wat de toeschouwer beleeft vanuit zijn eigen wereld, die al wat meegemaakt heeft, maar veranderbaar blijft, met een verleden en ook een toekomst.
Daartoe werden eilanden gecreëerd van werken die bij elkaar horen en waarover men in gesprek kan treden. Samen vormen ze een ‘archipel’, een uit de aardrijkskunde gestolen term van François Lyotard, de Franse filosoof die het woord ‘postmodern’ de straat opstuurde, om een reeks kenmerken aan te duiden zonder een vaste eenheid te suggereren. Het eenheidsdenken is precies dat wat de postmodernen willen ondermijnen. Binnen die windmolen aan diversiteit zijn er ook twee constanten. Colin is Colin. “Fecit”, schreef men vroeger al eens op een schilderij: “Hij heeft het gemaakt”. En vermits er een titel is, ‘Filoxenia’, mag men ook een thema verwachten. Maar die naam vraagt allicht om wat meer toelichting. ‘Filoxenia’ betekent ‘gastvrijheid’, zowel in het oude als in het nieuwe Grieks. Deze titel van één woord moet niet alleen de kenmerken van 10 jaar schilderkunst van Colin synthetiseren, maar ook een baken zijn voor de poort van Destelheide, met een antwoord op de vraag naar wat die tentoonstelling daar nu precies komt doen? ‘Filoxenia’ heeft meer in haar mars. Het is de- zelfde ‘filos’ van ‘filosofie. Vooraleer Plato daar het vrij neutrale ‘liefde voor het weten’ van maakte, had Pythagoras het voor het eerst gebruikt met een sterke ethische inslag, dwz de ‘filos’ is het vriend zijn, een wederzijdse band om samen beter te leven. Laat ons dat hier maar bewaren. Dan is er ‘xenia’, van ‘xenos’, ‘vreemdeling’. De meest gebruikte combinatie met dit woord is ‘xenofobia’, het omgekeerde van ‘filoxenia’, angst voor vreemdelingen. Hier helpen de filosofen ons opnieuw. Derrida wijst erop dat Socrates in de Platoonse dialoog, De Sofist, in gesprek met een vreemdeling, beseft dat hij eigenlijk zelf een vreemdeling is. Iedereen is anders dan de andere. Precies daarom moeten we de vreemde te vriend houden, want hij is het andere in onszelf.




Dat is de lijn die we in de werken van Colin Waeghe terugvinden. Hij kijkt naar werelden en voelt er zich vreemd bij, omdat hij als kunstenaar een oog heeft om de dingen in hun anders zijn te onderzoeken. Maar met een oog krijgt men geen verf op doek. Hij heeft er ook de manuele intelligentie voor om dat in een eigen vorm om te zetten. En die vormen stemmen ons tot nadenken, over het andere en over onszelf.
Als je binnenkomt zie je in de verte een blauw portret van Nietzsche, met dik in de verf gezet de fysieke oorzaak van zijn probleem met vrouwen: zijn te uitbundige snor maakt elke kus onmogelijk. Rechts ervan hangt de Vlaamse leeuw internationaal ingekleurd. Men kan het werk als het embleem van de tentoonstelling beschouwen: hoe zit het met de openheid voor het vreemde? Het is een werk uit de reeks ‘Nomadia’, een utopisch land zonder grenzen voor zwervenden. Wanneer je dichterbij wandelt en 180° draait om de zaal te overschouwen, zie je dat een gele Nietzsche je in de rug bekeken heeft, een klein horizontaal doek met groene intelligente argwanende ogen, zoals hij naar de wereld keek. Ernaast, zelfde kleur, zelfde formaat, een vrouwenblik die de zaak vanuit de hoek bekijkt. Niet het portret van zijn zus, die zijn teksten vervalste waardoor hij al eens voor racist verweten werd. Een vrouw die hij niet gekend heeft en hier kan gelden als ‘De Vrouw’, waarover hij als concept nagedacht heeft, aangezien hij niet met het begeerde lijf wist om te gaan. Tenzij in de comfortzone van een bordeel, waar hij niet hoefde te verklaren wat hij er kwam zoeken. Maar er een syfilis vond, die als wormen in een kaas, zijn hersenen uitvraten.
Nietzsche begint zijn Jenseits von Gut und Böse met “Verondersteld dat de waarheid een vrouw is?” De waarheid is een vrouw maar ze is dat niet zoals de filosoof, als man, haar graag heeft, nl. als identificeerbaar, grijpbaar, eenduidig en toegankelijk. Zo is de interpretatie die Jacques Derrida aan deze gedachte geeft. Haar erotische soevereiniteit doet zich aan de man als een voortdurende wispelturigheid voor. De waarheid, als vrouw, lijkt zich aan elke filosoof over te geven. Maar dit is maar spel. De vrouw/waarheid weet dat er geen diepste diepte is en dat aan het afdalen geen einde komt. Dit hallucinerende sluierspel verlaat de oppervlakte eigenlijk nooit. “Want als de vrouw waarheid is, weet zij dat er geen waarheid is en dat men de waarheid niet bezit.” schrijft Derrida in De Stijlen van Nietzsche. Daarover gaat het werk van Colin Waeghe. Ik besef echter in mijn verhaal bij het olifantje met de lange staart begonnen te zijn. Met de filosofie moet men eindigen. Allicht werd ik aangetrokken door de indrukwekkende reeks ‘Thank you for tomorrow’, een bedanking ooit geuit door zijn vriend, Niklaus Ruëgg, die mooi het actuele van de brug van erkentelijkheid verstevigd door de twee pijlers van verleden en toekomst. Vijf op staven rolbare doeken hangen naast elkaar uit. Hun schriftuur is de filmaffiche. Men test zijn kennis van de geschiedenis van de cinema, met nul op het rekest. Het zijn filmstills uit zijn eigen leven. Fictie, ik had het kunnen denken. De namen zijn verloren gelopen anagrammen die, met een knipoog, kennissen oproepen.
Colin laat zich vaak door de filmwereld inspireren, hij liep zelfs een tijdje RITCS. Maar het is vooral het bewegende dat hij wil vatten, en het toch zijn gang laten gaan. Onze ogen in de war brengen, door onze ingeblikte blik te openen, dat is zijn plan. Tegenover de reeks posterachtige werken, hangen vier tekeningen, die ook verwijzen naar figuren uit zijn culturele wereld. Niet als helden van de geest, maar met pantoffels op glad ijs. Toch bewonderend, want het zijn figuren waar Colin naar opkijkt: Ken Kesey van het boek ‘One flew over the cuckoo’s nest’ dat verfilmd werd. Het werd opgenomen in de tegen-cultuur van die tijd. Colin is zeer sterk geboeid door de relativering van de psychiatrische indelingen met gevolgen voor opsluiting. De reeks heet ‘Alternator’, een machine die energie omzet in andere energie. Behalve Kesey zijn er ook de portretten van Allen Ginsberg, de profeet van de geestverruimende spullen in de jaren zestig; de karakteracteur Dirk Bogarde en Edward Munch, de expressionist van de waanzin. De zaal wordt afgesloten door wat een drieluik rond Harry Houdini zou kunnen zijn, de goochelaar die ook Matthew Barney fascineerde. Als ontsnappingskunstenaar werd hij synoniem voor bevrijding uit benarde situaties van externe druk. Mocht Houdini hetzelfde voorgehad hebben als George Floyd, hij was de adembenemende greep van de politieman wel ontsnapt. Onze zwarte man kende die truken van de foor niet. Hij stierf als held, magere troost, slachtoffer van het blijkbaar niet te verdelgen racisme. Als sociaal gevoelig kunstenaar protesteert Waeghe tegen de houding van uitsluiting op basis van lichamelijke of maatschappelijke verschillen bij geboorte.
Ik had natuurlijk moeten beginnen bij het begin van Filoxenia: de ‘Kustwacht’, een man op rugaanzicht met een verrekijker, waardoor de toeschouwer mee tuurt in de verre leegte, of zijn er bootvluchtelingen aan het dobberen op weg naar het niet beloofde land? ‘Ulysses in the 21st century’ heet de reeks, de mythologische zwerver bij uitstek, weliswaar in betere omstandigheden. Er staan voor de huidige vluchtende mannen weinig Kalypso’s, Kirke’s of Nausicaäs te wachten bij het aanbelanden in de ‘beschaafde’ wereld. De Penelopes zien hun gevluchte mannen niet terug. Hier staan alleen cyclopen klaar om het complexe maatschappelijke probleem van de migratie éénogig te bekijken. Wat doet die lama daar in de weide voor het Vlaamse huisje- tuintje? Vraag het aan Marine Le Pen, die er naast hangt. Zijn vreemde dieren hier wel welkom? De lama werd nog beschuldigd de oorzaak van de syfilisbesmetting te zijn, terwijl die bacterie bij dieren niet huist. De bemanning van Columbus zou het geduld niet opgebracht hebben ‘indiaantjes’ op te zoeken na weken van onthouding. Gelukkig maar.
Syfilis is een mooi voorbeeld van xenofobie en ziekte. Ze heeft zowat de namen gedragen van alle grote Europese landen. Ondertussen is er zelfs een theorie die stelt dat de omgekeerde beweging het geval zou zijn.
Bij de reeks ‘A hermits dream’ is de geheimzinnigheid van het gordijn de metafoor voor de grens tussen binnen en buiten. Te transpararant om beide werelden hermetisch van elkaar af te sluiten, maar toch gescheiden. We zitten allemaal in onze kluis, ‘blijf in je kot’, waar we vreemd worden voor de anderen en ons zelf. Het gordijn filtert de overgang op een unheimliche manier, thuis niet thuis te zijn. Onze blik wordt door de kier bepaald. De ‘kier’ verhoogt het existeren, ‘crack’ in het Engels, high.
Een gelijkaardig aliënerend gevoel overvalt je bij de werken die geinspireerd zijn op het ‘Museum in der Runden Ecke’. De ‘ronde hoek’ was een bijnaam voor het Stasi-bureau in Leipzig, een stad waar Colin vijf jaar verbleef. Het ‘museum’ heeft als eigenaardigheid dat men niets ‘als voorwerp tentoonstelt’, maar dat men alles gelaten heeft zoals het gevonden werd na de val van de muur. Folterend ondervragen was de techniek om informatie te verwerven. Door zijn speciaal kleurgebruik worden de ruimten en objecten negatieve symbolen om niet niet te weten wat er gebeurd is. Gelukkig ontmoeten we Diogenes op onze weg, die een voorbeeld is van hoe men moet omgaan met machthebbers. Op de vraag van Alexander De Grote: “Wat kan ik voor u doen?”, antwoordde de kynische filosoof vanuit zijn ton: “Ga uit mijn zon!”. Laat ons leven en verduister de Verlichting niet. Het heeft niet mogen zijn. De staatsgreep van de Griekse generaals geeft blijk van weinig kennis van het oudgriekse bevrijdende denken. Als een schim zien we ‘De Reus’ verschijnen van Goya, die in zijn schilderijen het misbruik van de macht aankloeg. We lopen naar de tuin via een afbeelding van ‘Christal Palace’, een paleis van glas en gietijzer, het negentiendeeeuwse symbool van de overheersing van de natuur door de cultuur van de industriële revolutie. Maar is ‘christal meth’ ook geen middeltje om de spirit wat bij te sturen? Mooi smeersel om natuur en cultuur te verzoenen. Colin Waeghe kent de terminologie als zijn broekzak.
Willem Elias