De kunstenaar zoekt zich een medium, verbonden aan een materiële vorm, waarin hij een concept kan uitdrukken. De concepten behoren de collectiviteit toe, de gemeenschappelijke inhouden van een bepaalde cultuur. Door ze vorm te geven, brengt de kunstenaar ongewone betekenissen voort, die op zich weer openstaan voor oneindige interpretaties. De persoonlijke toets van de kunstenaar, ingebed in een stijltraditie, duidt de richting aan. Hij stelt zijn kijk op de wereld voor. En de wereld kijkt door zijn ogen.
De grote verscheidenheid van mogelijkheden aan stijlen en de individuele invulling ervan, kan men sinds het begin van de moderne kunst feitelijk samenvatten in vier artistieke attitudes. De eerste sluit nauw aan bij de betrachting die de kunst ook al eeuwen te voren had, namelijk de werkelijkheid realistischer voorstellen dan de realiteit zelf. Hiertoe behoren alle vormen van realismen. Het meervoud van vorige woorden toont ook aan dat elk realisme in feite slechts een kijk is op de werkelijkheid. Een tweede houding bestaat erin dat men die kijk niet verstopt maar haar uitdrukkelijker maakt. Door een aspect te benadrukken, toont men iets met kracht. Hier situeren zich uiteraard alle variaties op het expressionisme. Een derde attitude beklemtoont dat het medium zelf meespreekt, dit wil zeggen dat hetzelfde concept in dezelfde vorm toch een andere betekenis verkrijgt als het in een ander materiaal uitgevoerd is. De verschillende vormen van abstracte materie-kunst zijn hier voorbeelden van.
Ten slotte zijn er de kunstenaars die zich afvragen of we wel zien wat we zien? Zijn er geen verbanden die aan onze kennis ontsnappen? Kan de rationaliteit zomaar alles in mooi afgebakende vakjes stoppen? Is de logica wel de alleenheersende wet van het menselijke handelen? Streeft de mens wel naar verlichting of is dat één van zijn vele illusies waarmee hij zijn angst voor het duistere onbekende versluiert? Deze kunstenaars suggereren dus onvermoede en zelfs sociaal ongewenste verbanden, die onzichtbaar aan de basis liggen van wat we normaal menen te zien. Behalve het formuleren van dergelijke allusies op de werkelijkheid, maken ze zich ook meester van een ander oneindig braakliggend terrein, namelijk dat wat sowieso buiten de realiteit ligt, de wereld van de fantasie. Deze is ongemeen exuberant rijk: al het niet-bestaande; het rationeel ondenkbare; alle onwaarschijnlijke interpretaties; de spookwerelden en die der kabouters; alle religieuze waarheden; de sprookjes in hun meest vunzige -verboden voor kinderen – versies; de geheimen van de natuur, de nog ongeboren genetische varianten, misbaksels genaamd; draken en gedrochten. Kortom alles wat we uit ons hoofd zetten wanneer we in de tussenperioden van twee prikklokbeurten, verkleed in maatpak, onze taak voor het dagelijks brood vervullen. Al heeft internet hier een uitweg geboden.
Het boeiende aan deze fantasierijke wereld is uiteraard de onbegrensde verbeelding, een vermogen dat wij, mensen, alleen aan onszelf toekennen. Dieren zouden ervan verstoken zijn. Verbeelding is de kern van de cultuur. Het is een wijze om werkelijkheid te “maken”. De fantasie ontleent immers haar kracht aan de realiteit. Het is een wet dat de fantasiewereld des te meer aantrekt naarmate ze werkelijk zou kunnen zijn. Het woord “fantast” is zelf pejoratief omdat het gezegd wordt van iemand die zonder realiteitszin leeft. Verbeelding wordt pas interessant wanneer ze werkelijk waar zou kunnen zijn. Hier stelt zich het probleem van de grens, een van de boeiendste domeinen van de cultuurfilosofie. Inderdaad waar raken en overlappen werkelijkheid en verbeelding elkaar? Veel van de werkelijkheid is immers ongekend en de interpretaties zijn oneindig in wisselende contexten. De droomwereld en de analyses die er van gemaakt worden, zijn hier voorbeelden van. En uiteraard de kunst zelf. Is een hersenspinsel geen werkelijkheid, namelijk eigen aan de mogelijkheden van de werking van de hersenen? Het “magisch realisme” heeft ondertussen een oude geschiedenis. De naam werd het eerst (1925) gebruikt door de Duitse criticus Franz Roh. De bedoeling was een naam te geven aan een soort schilderkunst dat even expressief wou zijn als het expressionisme, maar vertrekkende van een realistische schilderswijze. In die zin valt de benaming vlug samen met de “Neue Sachlichkeit” (de nieuwe zakelijkheid), een term die ingevoerd (1924) werd door Gustav Hartlaub om het beklemmende werk van schilders zoals Grosz (1893-1959) en Dix (1891-1969) aan te duiden. Toch is er een verschil. De Nieuwe Zakelijkheid benadrukt de harde schrijnende kant van de werkelijkheid. Het magisch realisme gaat het zoeken buiten de al te dagelijkse realiteit, vandaar dat het ook wel “fantastisch realisme” genoemd wordt. In tegenstelling tot het expressionisme wordt de vervorming, de uitvergroting of de schijnbaar onbeheerste lijn niet gebruikt als uitdrukkingsmiddel. In tegendeel de overgangen zijn scherp afgelijnd en de verhoudingen zijn meestal levensecht. In het Engels gebruikt men daarom de benaming “Precise Realism” en “Sharp-Focus Realism”. Over het algemeen kenmerken de werken zich inderdaad door een nauwgezette, bijna fotografische, weergave van realistisch lijkende taferelen, badend in een geheimzinnige en magisch aandoende sfeer. Deze wordt nog bekrachtigd door dubbelzinnige perspectieven en een ongebruikelijke wijze om de dingen naast elkaar te plaatsen. Als grootvader van deze schilderkunst wordt doorgaans Giorgio de Chirico (1880-1978) genoemd met zijn “Pittura Metafisica”, schilderijen die een bovennatuurlijke aanwezigheid suggereren, niettegenstaande hij vooral de leegte geschilderd heeft.
In die stamboom komt ook het surrealisme voor. Hoewel deze term het meest gehanteerd wordt als algemene koepel om alle schilders van de verbeelding in onder te brengen, doet men er toch het best aan deze te bewaren voor de beweging waarin de Franse dichter André Breton, de leiding genomen heeft (1924). Behalve de Chirico was hier ook het gedachtegoed van Freud grote inspiratiebron, wat onmiddellijk aan het surrealisme een intellectualistisch tintje gegeven heeft. Weliswaar doet het magisch realisme ook beroep op de vrije associatie om beelden te produceren, maar dan is de kous af wat Freud betreft.
Door de minutieuze wijze van haarfijn te schilderen is de band met de oude meesterlijke technieken ook zeer nauw. De definitie van het surrealisme daarentegen laat toe dat alle vormen van het “automatisch” zichtbaar maken van het onbewuste aanvaardbaar zijn. Breton stelt immers dat het surrealisme slaat op de gedachten die geuit worden in afwezigheid van een door het verstand uitgeoefende controle en buiten alle morele en esthetische beschouwingen. In dit laatste is het verwant aan het dadaïsme. Het dadaïsme gelooft echter niet meer in de kunst als opbouwende functie in de maatschappij. Het surrealisme ziet hierin voor de kunst wel een rol weggelegd. Dit geldt ook voor het magisch realisme, maar dan wel via een esthetica, namelijk deze van de oude wetten van de kunst.
Het magisch realisme heeft nooit de techniek en de ambachtelijke vaardigheden verworpen. Tot op heden telt het vele vertegenwoordigers. Door de per definitie ongebreideldheid van de fantasiewereld krijgt men soms nogal wat te zien. Vele pathetische kunstenaars hebben in deze vorm hun uitdrukkingsmiddel gevonden, met alle gevolgen vandien. Gevaarlijk soms voor de goede werking van de ingewanden. Maar er zijn ook meesters bij die ontzag afdwingen. Wie heeft ooit beweerd dat men in de twintigste eeuw niet meer kon schilderen? Deze onbereidheid om te breken met de techniek als waarde op zich heeft ook gemaakt dat de vertegenwoordigers van het magisch realisme niet per se veel bijval genoten en genieten vanwege de voorstanders van de avant-garde. Ze worden in sommige artistieke clans gewoon doodgezwegen, zoniet beschimpt. Grote troost is uiteraard dat hun werken vaak – ook op veilingen – hoge prijzen halen.
Het magisch realisme heeft niet alleen zijn internationale wortels, ook in België zelf zijn een aantal lijnen te trekken. Langs Franstalige kant is er uiteraard Paul Delvaux (1897-1994) die er een zuivere vertegenwoordiger van is. Soms wordt ook René Magritte (1898-1966) onder die noemer geplaatst, al sluit hij eerder aan bij het Franse surrealisme van de groep rond Breton. In Vlaanderen durft men al eens met James Ensor (1860-1949) beginnen. Maskers volstaan echter niet om gewag te maken van surrealisme of van magisch realisme. Ze verwijzen eerder naar de realiteit van de volkscultuur, met name het carnaval en het verkleed bal. De volkscultuur zelf is weliswaar een belangrijke bron voor deze vorm van kunst. Op zoek naar stambomen vallen ook al eens de namen van Bruegel en Bosch. Ook hier is de volkscultuur dichterbij. Wetenschappelijk is het ongegrond om in deze schilders reeds magisch realisme of surrealisme te zien. Frits Van Den Berghe (1883-1939) daarentegen moet wel als een voorloper van het magisch realisme gezien worden. Naast zijn expressionistisch werk ging hij ook die toer op. Dit geldt ook voor Gustave Van De Woestyne (1881-1947), die qua realisme sterk aansluit bij de “Neue Sachlichkeit”, een schilderswijze uit de jaren twintig die in rechte lijn verbonden is met het magisch realisme.
Vooraleer in te gaan op twee Belgische vertegenwoordigers, moet ik, om misverstanden te vermijden, nog iets kwijt. Dit fantastisch realisme, deze kunstenaars van de verbeelding, hebben deze naam omdat ze de menselijke verbeeldingswereld als thema nemen. Het betekent dus niet dat andere kunstenaars geen verbeelding hebben, evenals er, omgekeerd, vertegenwoordigers van het fantastisch realisme bestaan zonder verbeelding. Voor alle kunst is verbeelding nodig, zoals ook voor de filosofie, de wetenschap en de religie. Jef van Tuerenhout en Octave Landuyt behoren tot de belangrijkste Vlaamse vertegenwoordigers van het magisch realisme. Beide hebben in zekere zin een link gelegd met het magische aspect van de benaming. Zelf zijn ze collectioneur van cultuurvoorwerpen van de niet-Europese culturen, de zogenaamde Primitieve kunsten. Deze liefde is ook zichtbaar in hun werk. Vaak wordt de kracht immers ontleend uit de centrale statische positie van de hoofdfiguur, waardoor er een magisch effect optreedt. Men zoekt niet naar een verhaal, men laat zich al dan niet betoveren door het werk met de ogen te fixeren.