De naam ‘Cobra’ draagt het internationalisme in zich. Hij werd door de Belg Christian Dotremont gevonden als samenstelling van ‘COpenhagen, BRussel en Amsterdam’. Zijn broer Guy haalde de sfeer aan waarin die beweging tot stand kwam. Zoals andere gekken het kubisme, het futurisme, het dadaïsme, het surrealisme uitgevonden hebben, zo heeft een aantal dichters en beeldende kunstenaars in een collectieve onderneming Cobra tot ontwikkeling gebracht. Het werd een heldenverhaal van uitgehongerde en berooide vagebonden die een humanisme nastreefden gebaseerd op levensvreugde.
Dus helemaal niet het negatieve van het dadaïsme. Geen afbraak, maar opbouw. Maar evenmin de brave weg. De verwijzing naar de slang was immers het symbool van de strijdvaardigheid en het revolutionaire karakter van deze experimentele beweging. Niet enkel het materiaalgebruik maar alle oude regels van de kunst werden in vraag gesteld. Men ging overigens verder dan de kunst. De gevestigde waarden van de maatschappij zelf kregen het te verduren op zoek naar nieuwe opvattingen over het leven. Vele leden deden mee aan het verzet tegen de bezetter al dan niet als communist, toen het communisme nog onverdacht was. De veroordeling van de vrije kunst van hun voorgangers als ‘entartet’, lag nog fris in het geheugen. De kunst zou voor nieuwe waarden zorgen. Kunst en leven moesten samenvloeien. Iedereen is kunstenaar, weliswaar zonder het te weten. De kinderen maken ons dat duidelijk. De kunstenaar moet tevreden zijn dat hij die naïviteit weet te behouden.
Toch kwam deze spontaniteitsvloed niet uit de lucht gevallen. Vooral in Denemarken waren er al voorlopers in de jaren dertig. Dit ongebreidelde schilderen was een stroming waardoor er voor het eerst in de Deense kunst van avant-garde gewag kan gemaakt worden. De vertegenwoordigers groepeerden zich rond de tentoonstellingsvereniging Oogst. Waardering voor de abstracte kunst, inzicht in de expressiewaarde van de primitieve niet-westerse kunst en de beelden uit de Noorse mythologie klitten hier samen. Dit kon WO II doorstaan, omdat in tegenstelling tot andere landen er in Denemarken geen repressie was geweest ten aanzien van de zogenaamde entartete kunst. Na de oorlog was het vooral Asger Jorn (1914-1973) die contacten legde met geestesgenoten uit het buitenland. Hij werd een spilfiguur bij de stichting van de Cobrabeweging. Zo ontmoette hij in 1946 schilder Constant Nieuwenhuys die de Nederlandse correspondent voor de oprichting van Cobra werd. Constant zelf leerde in 1947 eerst Karel Appel en nadien Guillaume Cornelis van Beverloo, beter gekend als Corneille kennen. Samen vormden ze de kern van de Hollandse groep, die met de ‘secretaris-generaal’ Christian Dotremont en een andere Belg, Joseph Noiret, op 8 november 1948, in het Parijse Café de l’Hôtel Notre-Dame de stichtingsvergadering van Cobra hielden. Deze zes niet-Fransen hadden juist een driedaagse conferentie van de Revolutionaire surrealisten achter de rug. Ze waren het Franse geparlesant moe en eerder dan voor de theorie kozen ze voor een revolutie van de praktijk.
De gemeenschappelijke punten tussen de verschillende Cobraleden vat Dr. Willemijn Stokvis, een grote deskundige in deze aangelegenheid, als volgt samen: “Alle essentiële elementen van de kunst en de ideeën over kunst die gedurende de oorlog en vlak daarna binnen de Deense groep ‘abstracten’ waren ontstaan, zouden nadien worden opgenomen in de internationale Cobrabeweging. Daarin zouden zij samensmelten met vaak min of meer eendere ideeën van de groepen en kunstenaars uit andere landen die Cobra mede vormden. In het kort zijn dit: een spontane uitdrukkingswijze, waarbij aan de eigenschappen en de toevalligheden van het materiaal een actieve rol in het scheppingsproces wordt toegekend; het “mythe-scheppende”, waarbij men zich verwant voelde aan volkskunst, kunst van primitieve volkeren en volkeren uit de prehistorie, aan de kindertekeningen en aan de kunst van krankzinnigen; de verwerping van het surrealisme waarvan men evenwel erkende er veel van te hebben geleerd en er de methode van het automatisme van overgenomen te hebben (die men overigens liever met de term ‘spontaniteit’ benoemde); de verwerping van het formalisme in de kunst, met name de koele geometrische abstractie; het samenwerken aan één project, bijvoorbeeld de decoratie van een huis; het dooreenmengen van schrift en beeld; en ten slotte het ideaal de weg vrij te maken voor een nieuwe volkskunst, waarbij ieder mens, zonder de knellende banden van opgelegde academische regels en esthetische normen, zich weer vrij zou kunnen uiten in de taal der fantasie.”
Hun inspiratiebronnen om tot het ‘zuivere scheppen’ te komen waren een wisselwerking van meerdere kunstenaars. Hun bewondering voor de primitieve culturen namen ze over van Gauguin. Ook bij de eerste abstracten gingen ze te rade. Kandinsky voor zijn expressieve kracht en Klee voor zijn speelse omgang met oervormen. Of was het er een verzet tegen? In Parijs kon de geometrische abstractie na de WO II op veel belangstelling rekenen. Cobra reageerde tegen wat ze het ‘inhoudloze’ van deze koele kunst noemden. Voor de warme kleuren hadden ze goede voorbeelden in het fauvisme, een vorm van Frans expressionisme met een wild coloriet, i.p.v. de terneerdrukkende Duitse versie. Ze sympathiseerden overigens met de lyrische abstractie die gelijktijdig opgang maakte, met figuren als Hartung, Mathieu en Wols. Picasso was voor hen sowieso een vrijheidssymbool, zowel door zijn kunst als om zijn maatschappelijk optreden. Miró waardeerden ze voor de frivole speelsheid waarmee hij zich distantieerde van het intellectualistisch surrealisme van Breton. In hun werk verzoenden zich de vormvrijheid van het expressionisme en de spontane gekte van het surrealisme via een verregaande abstrahering.
Ook filosofen en psychologen hadden invloed. Dit is het geval voor de theorie over het onbewuste van Freud. Ze verheerlijkten immers de uitingen die zonder repressie opborrelden. Velen geloofden in het bestaan van een psychische oervorm zoals Jung die besproken had in zijn werk. De interesse voor het communisme leidde hen naar Marx. Hun interesse voor het natuurlijk gebruik van materialen bracht hen ertoe een verband te zien met zijn theorie van het ‘dialectische materialisme’. Maar dit was wat bij het haar getrokken. Hun voorkeur ging naar de Franse filosoof Gaston Bachelard. Deze man van de wetenschap hechtte eveneens veel belang aan poëzie, verbeelding en dagdromerij in het algemeen.
Kunstenaarsbewegingen noemt men best ‘initiatieven’, d.w.z. dat de aanvang ervan belangrijker is dan de duur. Cobra hield inderdaad op in 1951 door de opname in het sanatorium, omwille van het vaststellen van tuberculose, bij zowel Jorn als Dotremont. Het einde van een initiatief is echter niet het einde van een gedachtegoed of van een schilderstrant.