Aspecten van de Belgische kunst na '45 - WILLEM ELIAS

  • Willem Elias
    • CV Willem Elias
    • Publicaties Willem Elias
    • 2017 – BAD – Where arts meets design
    • 2016 – DE-GENERATIES
      • De 80 kunstenaars – Willem Elias
    • HISK
    • VKE
    • VUB
    • Voordrachten
    • Contact
  • Schilderkunst
    • Abstract expressionisme of de lyrische abstractie
      • Pierre Vlerick
    • Cobra
    • Existentiële schilderkunst
      • Jan Burssens
    • Expressionisme
    • Fantastisch of magisch realisme
      • Octave Landuyt
      • Jef Van Tuerenhout
    • Fundamentele schilderkunst
      • Raoul De Keyser
      • Luc Tuymans
      • Hugo Duchateau
    • Geometrisch abstracte of conrete kunst
    • Hyperrealisme
      • Roger Wittevrongel
    • Informele kunst
    • Jonge Belgische schilderkunst
    • Narratieve schilderkunst
      • Frank Maieu
      • Fred Bervoets
    • Neo-expressionisme
    • Neo-realisme en “Ecole de Paris”
      • Jos Verdegem
    • Neoconstructivisme
    • Neosymbolisme
    • Nieuwe figuratie
      • Roger Raveel
    • Post-expressionisme en animisme
      • Armand Vanderlick
      • Henri-Victor Wolvens
    • Surrealisme
    • Transavant-garde
      • Jean Bilquin
  • Beeldhouwkunst
    • Arte Povera
    • Assemblage
    • Existentiële beeldhouwkunst
    • Kinetische kunst en op-art
    • Minimalisme
    • Neokubisme
  • Andere aspecten
    • Conceptuele kunst
      • Body Art
      • Installatiekunst
      • Kunst als maatschappijkritiek
      • Kunst en taal
      • Neodadaïsme
      • Videokunst
    • Postmodernisme
      • Kunst en massacultuur
      • Ugly Realism
    • Kunst vanuit het medium
      • Brons
      • Grafiek
      • Keramiek
      • Multimedia als nieuwe media
    • Reflecties
      • Kijken is de kunst
      • Kunst en feminisme
      • Kunst en wetenschap
  • Kunstfilosofie
  • Kunsteducatie
  • Snoecks

Uit de schaduw: de ontwikkeling van kunsten en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen

26 December 2020 By Willem Elias

Tijl Bossuyt en Jan Staes

Wat je vandaag hier kan downloaden, is een evolutieschets van de laatste 40 à 50 jaar kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen en in door de Vlaamse Gemeenschap ondersteunde initiatieven in Brussel. Een rijke geschiedenis treedt zo uit de schaduw.

Deze publicatie heeft niet de pretentie volledig te zijn. Wel wil ze jou als lezer informeren en vooral ook inspireren, vertrekkende vanuit de expertise van mensen uit het veld en onderzoekers die betrokken waren en zijn bij kunst- en cultuureducatie in de vrije tijd.

Kunst- en cultuureducatie is een rijk thema. We kozen een aantal onderwerpen waarvan we telkens een beeld schetsen door de bril van een of twee experten. Soms kijken ze door dezelfde bril, vaker nog zien ze de evoluties vanuit hun eigen invalshoek. Soms een wetenschappelijk, feitelijk verhaal, dan weer een pittige discussie, of zelfs een politiek geëngageerde kijk. We zijn het niet noodzakelijk eens, maar geven graag de ruimte. Het rijke veld beschreven op een diverse manier, we hadden het niet anders willen zien. Want in het verschil en de discussie zien we overal uitgestoken handen: van de ene deelsector naar de andere, van het niet-formele naar het formele, van amateur naar professional. Zo willen we een geschiedenis vertellen die relevant is voor iedereen, over alle sectoren en beleidsdomeinen heen.

Download of lees hier de volledige publicatie:

UitdeSchaduw_OnlinepublicatieDownload

Filed Under: Kunsteducatie, Nieuw

Kunsteducatie duurt het langst

26 December 2020 By Willem Elias

Het was een aangename verrassing te constateren dat in de voorbereidende gesprekken omtrent ‘Kunst en Geld’ met leden uit diverse hoeken en disciplines van de culturele wereld – zonder mijn tussenkomst – steeds maar weer ‘kunsteducatie’ boven water kwam als een krachtige dobber. Dertig jaar gelden heb ik immers de beslissing genomen vanuit mijn interesse voor de link tussen filosofie en moderne/hedendaagse kunst te opteren voor de werking die kunst kan teweegbrengen. In de driehoeksverhouding tussen kunstenaar – kunstwerk – toeschouwer, koos ik dus voor de derde factor, zeg maar: welke functie kan kunst vervullen, behalve dat we enig respect verschuldigd zijn aan wat een medemens maakt en dat we er soms gebruik van maken om onze behoefte aan versiering te stillen?  De eerste onbetwiste functie is verbonden aan de ethiek eigen aan een democratie. De tweede blijkt voldoende uit het feit dat zelfs in concentratiekampen kunst gemaakt en beleefd werd of dat ook daklozen een mooie postkaart koesteren of een strik in hun haar knopen. Maar is er meer? Kan kunst nog andere functies vervullen? Dat is de vraag die ik me toen gesteld heb en waarmee ik sindsdien aan de VUB een interessante onderzoekslijn uitgestippeld heb met een aantal beloftevolle doctors in de agogische wetenschappen die dit thema verder uitgewerkt hebben.

Ik meen te mogen stellen dat de link tussen educatie en filosofie zeer belangrijk is. Het was ook dit concept van kunsteducatie dat in het hoofd van de deelnemer aan de voorbereidende gesprekken aanwezig was, nl. een kunsteducatie die kunst toegankelijk maakt voor een groot publiek door de nodige informatie te verstrekken, hetgeen verbonden is aan het leren inzien van de relevantie voor de mens zelf en zijn wereld. In die zin was ook de link met psychologie en sociologie, de twee dochters van de filosofie, een mogelijkheid geweest om de educatie te onderbouwen, al naargelang men de nadruk wil leggen op de maatschappelijke effecten, dan wel op psychische veranderingen. 

Er bestaat immers ook ‘kunsteducatie’ in enge zin. Hierin wordt de creativiteit van het kunstproces gedistilleerd op een wijze waarbij men zich de vraag kan stellen of er wel nog iets van die creativiteit overblijft. Deze is nauw verwant met bloemschikken en macramé vervaardigen. Ze heeft een weg afgelegd van tussen de lijntjes kleuren, over verheerlijking van de expressie van het inhoudsloze naar kant en klare lesjes. Raar kenmerk van dit soort kunsteducator is dat hij bang is van de kunst. Deze angst vindt men ook terug in de verruiming naar ‘cultuureducatie’. Deze recentere term duidt niet alleen de eigentijdse bredere kijk aan die de interpretatie van het kunstwerk verbindt aan veelvuldige socio-culturele contexten. Hij biedt tevens de mogelijkheid de kunst te omzeilen. De amateuristische kunstbeoefening is in hetzelfde bedje ziek. Kunst wordt hier niet gecreëerd, maar beoefend, d.w.z. al nabootsend aangeleerd. Ter loops wil ik hier toch even kwijt dat hier ook een band tussen kunst en geld schuil gaat. Mocht dit soort mensen deze kunstzinnige handelingen niet bedrijven, zou vaak het materiaal onbetaalbaar zijn voor de professionele kunstenaars, maar daar hebben we het nu even niet over. Wel over een kunst die geleerd moet worden omdat ze de kern zou kunnen zijn van een humanistische gemeenschap, zowel in haar actuele beleving als in haar herinnering aan het verleden, beiden zijn intellectuele en emotionele garanties voor de toekomst. 

Het wordt toch stilaan tijd even de titel toe te lichten, al hoop ik dat die voor zichzelf spreekt. ‘Kunsteducatie duur het langst’ verwijst uiteraard naar het spreekwoord waarin ‘eerlijkheid’ aangeprezen wordt met een mogelijke niet bedoelde connotatie dat de bedoelde duurzaamheid ook veel tijd vraagt. Dat geldt ook wanneer men een ‘duurzaam kunstenlandschap’ nastreeft. Een landschap verandert immers voortdurend en ‘duurzaam’ is de ethische noodkreet van vandaag, hopelijk in de oase, maar allicht in de woestijn. Maar of men de optimistische dan wel de pessimistische optie verkiest van de vorige woorden, in beide gevallen is educatie de enige redding. Het doet me dus ook plezier dat deze gedachte spontaan aan het licht kwam in de voorbereidende gesprekken. Maar zo simpel is het allemaal niet. 

Ten eerste zitten we immers met een kip en ei probleem: met de kinderen beginnen, maar dan is het nog even wachten of met de volwassenen, maar die worden in te grote mate reeds verhinderd door nauwelijks uit te roeien vooroordelen. Het onderwijssysteem  veranderen? Begin er maar aan. Los van de bereidwilligheid van vele ministers van Onderwijs en Cultuur, o.a. deze die het nu voor het zeggen hebben, om aandacht te hebben voor kunst, gaat dit niet gepaard met revolutionaire omwentelingen. De tijd is daar niet rijp voor. Het wiskundige voor de exacte wetenschappen en het taalvaardige voor de menswetenschappen blijven de hoofdwaarden binnen het westerse onderwijssysteem. Kunst mag daar al eens bij als ontspanning. Er is geen oor voor mijn stelling dat het probleemoplossend karakter van de kunst een grote rol kan spelen in het onderwijs, d.w.z. ik begrijp het eerst niet en zoek stapsgewijs naar een betekenis.  Kunstvakken educatief gelijkwaardig maken aan wiskunde en een analyserend vermogen bijbrengen via de oude talen, zover zijn we nog niet. 

We zitten nog steeds in de crisis die eruit bestaat dat er iets mis is met het feit dat de hedendaagse mens zijn eigen-tijdse kunst niet begrijpt en vandaar ook niet waardeert of niet weet te motiveren waarom hij/zij de kunst afwijst. Kunsteducatie hoeft immers niet per se tot bewondering van alle kunst te leiden. Wel tot leren kiezen. Vergeten we niet dat ‘kiezen’ de kern is van elke intellectualiteit. ‘Legere’ betekent immers in het Latijn het verschil zien tussen de letters. Laat me toe te stellen dat ik deze ongeletterdheid ten aanzien van de oude en de hedendaagse kunst problematisch vind.

De onverschilligheid door de onwetendheid maakt dat de participatie aan kunst niet gebaseerd is op kennis, maar op twee andere motieven, nl. passie en nabootsing van passie (snobisme). Voor de echte passie stelt het geen probleem. Langzaamaan wordt de liefhebber een ‘connoisseur’ op basis van herhaalde ervaring met kunst. De Belgische collectioneurs zijn er een mooi voorbeeld van, maar ook veel niet-verzamelaars hebben zich door de jaren heen op eigen houtje vertrouwd gemaakt met kunst door te kijken of te luisteren. Deze autodidacte participanten blijven echter een minderheid. Problematischer is wat ik de nabootsers van de passie noem en die uit snobisme participeren. Zij kijken met de oren en luisteren met de ogen. Hun modieuze wispelturigheid druisen in tegen elk concept van duurzaamheid. Ofwel duiken ze met teveel op, ofwel blijven ze afwezig. Het is ook voor deze groep van het publiek dat Pierre Bourdieu zijn concept ‘distinct’ ontwikkelde. Ze onderscheiden zich van de anderen door precies de relatie kunst en geld op haar kop te zetten. Kunst wordt een teken van geld. Hoge veilingprijzen en dure opera-toegangskaarten vervangen de waarde. De kleren van de keizer worden geroemd. Op zich heb ik tegen geen enkel sociaal spel een bezwaar. Elke klasse koestert de symbolen die ze wil, van tattoo op de arm tot een Tuymans aan de wand. Maar het ondermijnt wel het duurzaamheidsevenwicht. Vele componisten en muzikanten komen niet aan de bak, want ze krijgen geen opdrachten. Volgens het principe van vraag en aanbod zou beeldende kunst goedkoop moeten zijn. Er is er teveel. Maar er wordt een kunstmatige schaarste gecreëerd door het manipuleren van bepaalde namen via marketingtechnieken.

Hier wordt het dramatische van de economische crisis duidelijk. Door de besparingen binnen cultuur krijgen de culturele instellingen te weinig middelen om onafhankelijk te zijn. Kunsteducatie is één zaak. Dat kan in aparte lesruimten, om’t even waar. Maar het blijven de instellingen en hun deskundige leiding die verantwoordelijk zijn voor de richtlijnen van wat vandaag belangrijke kunst is en wat uit het verleden belangrijk blijft. Als ze over die middelen niet beschikken, worden ze verondersteld die te zoeken. Dat kan best als ze de kunstmarkt volgen. Terwijl in feite de kunstmarkt de instellingen zou moeten volgen. Meer en meer bepaalt de kunsthandel wie in de kunstinstellingen mag tentoonstellen of optreden. Dit betekent dat de op commercie gebaseerde kunst bevestigd, zeg maar ondersteund wordt door overheidssubsidies in naam van het gemanipuleerde culturele belang. Voor alle duidelijkheid: ik beweer hier niet dat de instellingen commerciële kunst verdedigen in de betekenis dat het minderwaardige kunst zou zijn. Wel dat de kwaliteitsverhoudingen verstoord worden. Een soort Mattheüs-effect. Goede door kunsthandel ondersteunde kunstenaars worden beter (door de steun van de instellingen en de meeheulende pers) en goede niet in het commerciële circuit opgenomen kunstenaars krijgen minder waardering. Nochtans zijn het precies deze die overheidssteun verdienen. Deze beschrijving van de toestand vindt men ook terug in de verschuiving van de ideologiekritiek. Waar de Kritische Theorie, de zgn. School van Frankfurt, de avant-garde en het modernisme bewierookte voor hun anti-kapitalistische kunst, verschoof de post-moderne correctie op deze filosofie naar vragen als: door wie laat de kunstcurator zich beïnvloeden of zelfs betalen? Is het waar dat de grote galerijen bepalen wat in Documenta en in Venetië getoond wordt? Enzovoort.

Het is uiteraard hiervoor dat kunsteducatie nodig is. Als de kunsthandel de waarde van kunst manipuleert en als de instituten zich daar meer en meer aan confirmeren i.p.v. een kritische attitude aan te nemen, dan is er meer dan ooit een grondige, uitgebreide en uitgediepte permanente kunsteducatie nodig. Niet iedereen is verkocht in de sector. De participanten dienen vooral zelf kritisch kunst te leren beoordelen en daarvoor de nodige contexten te leren kennen: geschiedenis, techniek, esthetiek en kunstkritiek zoals de Amerikaanse DBAE vanaf de jaren ’80 voorschreef. Of, recenter, met andere accenten zoals prof. Barend van Heusden het laatste decennium, met zijn ‘Cultuur in de Spiegel’ project nastreeft vanuit de cognitieve wetenschap. Hierin staat het begrip ‘cultureel zelfbewustzijn’ centraal. Kunsteducatie is dan een onderdeel van cultuureducatie. Het is educatie in cultureel zelfbewustzijn door gebruik van diverse basisvaardigheden via allerlei media. Een van kunst bewuste burger lijkt me een interessante schakel om kunst economisch rendabel te maken. Hij is de legitimatie van subsidiëring en sponsoring. En door zijn eigen bijdrage als participant en consument, zorgt hij zelf voor inkomsten.

Bij kunsteducatie wil ik toch ook nog een waarschuwing plaatsen. In de geschiedenis van de kunsteducatie de laatste honderd jaar van nabootsing, over expressie naar het inzicht dat het ook een cognitieve aangelegenheid is, blijft de tendens steevast dat ze moet leiden naar het zelf actief beoefenen van kunst. Vaak gepaard met de eigenaardige gedachte dat intense waarneming passief zou zijn. Zelfs de ophefmakende studies van prof. Anne Bamford, de naam die vóór van Heusden voortdurend over de lippen ging in Vlaanderen (de kunsteducatie houdt van een heiland die het allemaal duidelijk uitlegt), besluiten met een oproep om zelf kunst te gaan beoefenen. Ik denk niet dat de doelstelling van kunsteducatie moet zijn kleine kunstenaars te maken of grote in tweedekans onderwijs. Het leren waarnemen, het oefenen van zintuigen, gekaderd in theoretische kennis die er richting moet aan geven, lijkt me het hoofddoel van kunsteducatie. (Zie hiervoor ons artikel: “The end of the ‘to do list’ of arts education).

Wat de maatschappelijke relevantie van kunst betreft als basis van een economie ervan zou men voor de visuele kunsten ook best de functie van de musea herdenken. Misschien had de avant-garde wel gelijk toen ze het museum aanviel met de leuze: “Museum Mausoleum!”. Er is niets tegen het museum als bewaarplaats voor objecten die de waarden van bepaalde culturen symboliseren. En respectvol leren omgaan via het begrijpend kritisch bewonderen is ongetwijfeld een mooie rol die voor de musea weggelegd is. Maar misschien zou het museum i.p.v. een venster op het respectabele verleden te zijn, ook meer kunnen open staan om zich te organiseren als leeromgeving voor het nog te realiseren leven en als ervaringsplek van de geest. De recente filosofische stromingen leveren hiervoor overigens de fundamenten. We deden in die zin een theoretische oefening (‘De waarde van filosofie voor museumeducatie in kunstmusea’).

Ik heb gepoogd ‘kunsteducatie’ te plaatsen binnen de reflectie over ‘Kunst en geld’, meer bepaald vanuit de nood aan duurzaamheid in het kunstenlandschap. In het economisch circuit van de kunst hoort publiek. Er zijn twee definities van participeren. Er is de kwantitatieve, te meten aan de ticketverkoop en andere merchandising, die een bewijs zijn van: ‘ik was er’. Er is ook een kwalitatieve definitie die de vraag stelt naar wat heeft de participant er aan gehad? De tweede is nodig om de eerste duurzaam te maken, nl. blijven participeren en de legitimatie bieden om maatschappelijk relevant te zijn, nl. dat het voor (opgroeiende) burgers is die kunst een plaats kunnen geven in hun leven. Het is daarvoor dat kunstenaars het gedaan hebben, naast natuurlijk het feit dat ze het niet kunnen laten omdat het creëren de zingeving voor hun eigen leven betreft. Ook daarvoor is kunsteducatie nodig als deel van een cultureel klimaat dat een voedingsbodem is om kunstenaars te laten opstaan.

Vergeten we in dit alles ook niet dat het geld dat nodig is om dit proces in beweging te houden, niet per se naar de kunstenaar gaat, ze kunnen immers, zoals gezegd, het creëren niet laten. De nodige middelen zijn dan ook bestemd voor dat wat er ‘rond’ gebeurt, wat een zuivere investering is in de economie en de tewerkstelling. Het is duidelijk dat een regering hiervoor aan haar ministers van cultuur en onderwijs de nodige budgetten moet vrijmaken.

Willem Elias

– Vermeersch, L., & Elias, W. (2015). The end of the ‘To-Do-List’. Towards a balanced arts education. In B. van Heusden B. & P. Gielen (Eds.), Arts Education Beyond Art. Teaching Art in Times of Change (pp. 113-130). Amsterdam: Valiz. 

– Elias, W., & De Backer, F. (2013). De waarde van filosofie voor museumeducatie in kunstmusea. Cultuur+Educatie,36(13), 81-93.

Filed Under: Kunsteducatie, Nieuw

Over kunst- en cultuureducatie in musea en erfgoedorganisaties in Vlaanderen

26 December 2020 By Willem Elias

Free De Backer & Willem Elias

‘Cultureel erfgoed’ is de gemeenschappelijke noemer die Vlaanderen hanteert voor onder andere musea en erfgoedorganisaties. Het is een breed vertakt veld, met organisaties van uiteenlopende aard, die werken op kleine tot grote schaal, die verschillend worden bestuurd en gefinancierd. Na een eeuw van afstandelijkheid, gericht op de studie van het object, stijgt bij het begin van de eenentwintigste eeuw de nood om bezoekers beter te begrijpen en hen een betere dienstverlening te verschaffen. Verschillende maatschappelijke tendensen, beslissingen en structuren hebben deze nood gevoed. De gevolgen van een dergelijke shift in de relatie met het publiek laten zich voelen in het hele cultureel erfgoedlandschap. Maar goed ook, want de fundamentele waarde van kunst en erfgoed ligt immers in de rol die ze kunnen spelen in het levensontwerp van mensen (Elias, 2011, 2015). Het cultureel erfgoed ‘bestaat’ maar in het hoofd van een toeschouwer, waar het al dan niet goed wordt bewaard. Iedereen is zo de conservator van zijn eigen geestelijk museum (André Malraux, ‘Le Musée Imaginaire’, Le Havre, 1962, de eerste stap naar een polyvalente visie op het museum). Vooraleer het echter in het hoofd geraakt, is er al een spel geweest tussen waarneming en kennis die elkaar beïnvloeden en die men niet zuiver uit elkaar kan houden. De kunsthistoricus Ernst Gombrich (1960) wees op het feit dat wat men ziet niet altijd evident is, maar een proces van correcties verbonden aan enerzijds het herhaald kijken en anderzijds de kennis, die aanvulbaar is. Het cliché leeft dat een beeldcultuur ons overheerst, terwijl het beeld net een achterstand heeft op het woord. Dat is overigens ook de visie van de Franse taalfilosoof, Roland Barthes. Beelden hebben onmiddellijk woorden nodig om de context en dus de betekenis toe te lichten. Een foto waarop mensen verschrikt met de handen omhoog staan krijgt een andere betekenis wanneer men de ondertitel leest en te weten komt dat het de kampbewakers zijn bij de bevrijding in 1945, en niet de gevangenen die er jaren hebben gezeten. Woord en beeld zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. We worden echter onvoldoende opgeleid om beelden te begrijpen. Het aspect van het zintuiglijke is ook nog te weinig aanwezig in diverse museum- en erfgoededucatieve contexten. Hoewel iedereen natuurlijk ‘iets’ ziet, gaat de kunst- en cultuureducatie ervan uit dat de kijker eigenlijk bij aanvang blind is en moet leren kijken door het opdoen van kennis of door een begeleider die hem leert zien. Deze bijdrage heeft tot doel de lezer een bondige inkijk te geven in de verschuivingen van de voorbije veertig à vijftig jaar op vlak van kunst- en cultuureducatie in musea en erfgoedorganisaties in Vlaanderen.

Wetgevend kader in Vlaanderen voor de cultureel-erfgoedsector

De publieksgerichte functie van de cultureel-erfgoedsector in België heeft de afgelopen decennia flink aan terrein gewonnen in het wetgevend kader in Vlaanderen. In 1981 werd een museumraad opgericht, een zogenaamde adviescommissie aangesteld door de Vlaamse minister voor Cultuur, Karel Poma, met als opdracht om een globale regeling uit te werken voor de musea in Vlaanderen (Smets, 2014). Sinds het midden van de jaren 1990 werd intensief gewerkt aan het ontwerp van een volwaardig Vlaams museumbeleid. Aandacht ging daarbij uit naar verhoogde toegankelijkheid en betrokkenheid. In 1996 mondde dit uit in het Vlaamse Museumdecreet, hetgeen heeft geleid tot groei en vooruitgang. Tegen het einde van de twintigste eeuw had, onder impuls van dit Vlaamse Museumdecreet, ieder (erkend) museum officieel een educatieve dienst of educatief medewerker. In 2004 werd het Museumdecreet opgenomen in het Erfgoeddecreet wegens een toenemende aandacht voor het ruimere veld van cultureel erfgoed en de uitbouw van een geïntegreerd erfgoedbeleid (Smets, 2014). Vervolgens werd dit in 2008 herschreven tot het Cultureel-erfgoeddecreet, waarin ook de functie van FARO (n.d.), Vlaams steunpunt voor de cultureel-erfgoedsector – operationeel sinds 1 januari 2008, wordt verankerd. FARO inspireert en ondersteunt en houdt de vinger aan de pols. Het decreet werd in 2012 en 2017 geactualiseerd. Het Cultureelerfgoeddecreet van 24 februari 2017 breidt de in de negentiende eeuw ontwikkelde museale basisfuncties – verzamelen, bewaren, onderzoeken en tonen – uit met een vijfde functie, namelijk participeren (Departement Cultuur, Jeugd & Media, n.d.; Smets, 2014). Deze toegenomen aandacht voor het publiek komt niet onverwachts gezien de democratiseringstendens die de Vlaamse overheid op gang had gebracht op vlak van cultuur in de jaren 1950-1960 van de vorige eeuw. De roep naar democratisering was in de eerste plaats gericht op het verhogen van de cultuurparticipatie en werd eind de twintigste eeuw gekoppeld aan culturele competentie. Een product van deze ingezette tendens is de organisatie ‘Kunst in Huis vzw’ (n.d.), die zich sinds 1978 bezighoudt met laagdrempelige formules voor het lenen en kopen van hedendaagse beeldende kunst. Een ander antwoord zijn de inspanningen van de museum- en erfgoedsector ten aanzien van specifieke doelgroepen, teneinde alle mensen de kans te geven te participeren. Een initiatief gericht op het aantrekken van jongvolwassenen bijvoorbeeld is de Museumnacht. Met de Berlijnse ‘Lange Nacht der Museen’ als referentiepunt in 1997 kende dit evenement zijn navolging in een stijgend aantal steden, waaronder ook in Vlaanderen. Voor meer advies over werken met jongeren kunnen de musea en erfgoedinstellingen trouwens sedert 2004 terecht bij gespecialiseerde educatieve organisaties die inzetten op participatie zoals onder andere AmuseeVous (n.d.) en Tapis plein (n.d.), nu gekend als ‘Werkplaats immaterieel erfgoed’ (2019). Of kunsteducatieve organisaties zoals Rasa (n.d.) en De Veerman (2019), strijken zelf soms neer in de musea om het jonge publiek in contact te brengen met de visuele kunsten. Een ander initiatief om de toegang tot ons cultureel erfgoed te vergemakkelijken is de lancering van de museumpas in 2018. Hiervoor werken musea in Vlaanderen, Wallonië en Brussel samen, hetgeen uniek is in het Belgische landschap. Met de pas speelt museumPASSmusées (2019) in op zowel het verhogen van de zichtbaarheid van de instellingen als het verlagen van de drempel tot cultuur. Een Open Monumentenkaart biedt dan weer kortingen en voordelen bij meer dan 250 monumenten (Herita vzw, 2018). Een laatste voorbeeld is de ontwikkeling van een aanbod ‘op maat’, programma’s op maat van mensen met een visuele beperking, mensen met een auditieve beperking, anderstalige nieuwkomers, mensen met dementie en hun mantelzorger, enzoverder. De categorisering van het publiek in een aantal doelgroepen met daaraan gekoppeld specifieke initiatieven per doelgroep heeft democratische intenties, maar als instelling en begeleider is het belangrijk voor ogen te houden dat de mensen in die doelgroep uniek zijn.

Lees hier het volledige artikel:

De Backer-Elias_Over kunst- en cultuureducatie in musea en erfgoedorganisaties in VlaanderenDownload

Filed Under: Kunsteducatie, Nieuw

Tekens aan de wand

21 December 2020 By Willem Elias

Hedendaagse stromingen in de kunstfilosofie

Dit boek wil een bijdrage leveren tot de hedendaagse kunstfilosofie, met een korte uitweiding vanuit de psychologie en de sociologie, de twee dochters van de filosofie, als we Marx en Freud als filosofen beschouwen. De filosofie van de kunst wordt vaak esthetica genoemd.

Hoewel beide termen door elkaar gebruikt worden, zien wij een klein onderscheid. De filosofie van de kunst lijkt ons wat ruimer verbonden aan de vraag wat de zin of de functie van de kunst is voor het individu en de gemeenschap. Hierbinnen behandelt de esthetica de algemene vragen omtrent de relaties kunstenaar-kunstwerk-toeschouwer.

De term ‘esthetica’ is zelf niet zeer duidelijk. Bij Marcuse1wordt die dubbelheid goed geformuleerd. Zich baserend op Kant, Schiller en Baumgarten komt hij tot volgende synthese. De esthetische functie bij Kant is moeilijk omdat hij de oorspronkelijke betekenis van esthetisch (betrekking hebbend op de zintuigen) versmelt met de nieuwe (betrekking hebbend op de kunst, die dan nog niet los te maken is van het begrip Schoonheid). Voor Kant is de esthetische dimensie het medium waarin de zintuigen en het verstand elkaar ontmoeten. Marcuse betreurt dat onder de heerschappij van het rationalisme (logica en metafysica) de kenfunctie van de zintuiglijkheid (esthetica) steeds meer op de achtergrond geraakt is.

Tegenover de ‘orde van de rede’ kan de esthetica een ‘orde van de zintuiglijkheid’ stellen. Dat zat ook al duidelijk ingesloten in de omschrijving van de grondlegger van het begrip ‘esthetica’, nl. Baumgarten. In 1750 definieerde hij de esthetica als volgt: ‘est scientia cognitionis sensitivae’, de wetenschap van de zintuiglijke kennis.

Deze door Marcuse gestelde zintuiglijkheidsproblematiek kan in zekere zin als uitgangspunt dienen voor onze vraagstelling – wat heeft de hedendaagse mens met de hedendaagse kunst te maken? M.a.w. welke interessante functies heeft kunst? Het Latijnse ‘interesse’ mag hier vrij letterlijk genomen worden: 1. zich ergens tussen bevinden 2. bij iets tegenwoordig zijn, iets bijwonen, aan iets deelnemen. Deze vraagstelling is meer dan louter esthetisch. Ze betreft de raakvlakken tussen het ethische en het esthetische in de kunst.

Onder ‘ethisch’ verstaan we niet de theorie van een uitgewerkt moreel normenstelsel, maar eerder de oriënterende reflectie over mogelijke wijzen van leven. In dit tijdperk van de ‘Nietmeer-schone-kunsten’ gebruiken we ‘esthetisch’ dan ook niet meer zoals dat nog in de woordenboeken staat, nl. ‘tot de waarneming, beoordeling en waardering van het schone in betrekking staand’ (van Dale, Hedendaags Nederlands); evenmin als het in de omgangstaal gebruikte ‘smaakvol’. Dat is niet meer in overeenstemming met de autonomie die de kunst (binnen een kunstwereld) als systeem verworven heeft. Het ‘esthetische’ heeft betrekking op de ontwikkeling van een zintuiglijkheid die de waarneming toelaat van de specifieke wijze waarop een kunstwerk aan een boodschap vorm geeft.

De kunst waarover we het hier hebben, is niet de oude kunst, maar de moderne. Hoewel er uiteraard punten van overeenkomst zijn, valt de mogelijke functie van de oude kunst niet samen met deze van de hedendaagse. Wanneer we uitzonderlijk een uitspraak van een theoreticus over een kunstwerk van voor de moderne periode aanhalen, is dat omdat de aangesneden problematiek ook voor de kunst van vandaag nog geldig is. Zelfs ‘moderne kunst’ is nog te ruim. Beter zou zijn: ‘actuele’ kunst. Dat is de kunst die men vandaag zou moeten kunnen begrijpen door het feit zelf dat men in deze tijd leeft en kunsthistorische bronnen nog niet noodzakelijk zijn.

Het volledige boek ‘Tekens aan de wand’ van Willem Elias kan u hier in PDF downloaden.

tekens aan de wand – ELIASDownload

Het boek kan nog besteld worden aan 25 €

Stuur hiervoor email naar

contact@belgischekunst.be

Filed Under: Boeken, Kunstfilosofie, Nieuw

De wetenschap tussen zekerheid en twijfel

6 October 2012 By Willem Elias

Sinds Plato is het de overtuiging van een groot deel van Westerlingen dat het wenselijk is de driedeling van het intellectuele leven, nl. “ het Schone, het Ware en het Goede”, te laten samenvallen. Wat mooi is, moet ook waar zijn en goed. Zo kan men die drie categorieën in een verschillende volgorde met  elkaar verbinden. Het ene impliceert de twee andere. Tot in de kunstfilosofie van de twintigste eeuw luidt het dat het schone ook waar moet zijn. De term “authentiek” is hiervan een bevestiging. Wanneer het waar is dat iets met eigen hand gemaakt is, is het niet vals en kan het mooi zijn. Niet alleen voor de Westerse antiquiteiten en voor de niet-Europese etnische kunsten, maar ook voor elke uiting van een hedendaags kunstenaar is dit een heilig gebleven woord. Het symboliseert dat de schoonheid van de buitenkant moet overeenkomen met de waarheid van de binnenkant en dat deze relatie een goede basis is voor de ethische goedheid ervan. Alhoewel. De oorsprong van “authentiek” gaat terug op een Grieks woord dat “met eigen hand voltrokken” betekent, en gebruikt werd in verband met moord en zelfmoord. Wat men zelf doet, doet men beter.

Het is hier niet de plaats om dit staaltje Westers denken op zijn vooroordeelsgehalte te toetsen. Laten we eruit onthouden dat er een gelijkwaardigheid bestaat tussen die drie werelden, dat ze onderlinge punten van overeenkomst vertonen maar ook verschillen. Het Schone, de wereld van de kunst, het Ware, de wereld van de wetenschap en het Goede, de wereld van de ethiek en het recht hebben als gemeenschappelijk punt dat ze voortvloeien uit de zoektocht van de mens om het leven in banen te leiden en dit in de wankele veronderstelling dat de richting juist is. De kunsten geven vorm aan die weg. De wetenschappen proberen het pad uit te vinden of te ontdekken en kijken steeds na of er metingen mogelijk zijn om de juistheid ervan te wettigen. De ethiek, die kan opgesplitst worden in religie of het verwerpen ervan, en politiek als wetgevend orgaan, houdt zich bezig met het zoeken naar gronden om waarden en normen op te baseren. Wetenschap is één zaak, maar regels zijn nu eenmaal op overgeleverde afspraken en voorkeuren gebaseerd.

Los van de overeenkomsten heeft elk van deze drie werelden ook verschillen. Alle drie hebben ze hun eigen werkwijze. Op basis van zowel verschil als overeenkomst kunnen we de wereld van de kunst vergelijken met deze van het waarde-gebonden handelen, zoals die tot uiting komt in de religie, het heilige, en in de politiek, het profane, enerzijds en anderzijds, met de wereld van de wetenschap. Dit laatste zullen we in wat volgt even doen.

De wetenschap tussen zekerheid en twijfel

Wetenschap (1) komt tot stand op basis van vier standaard regels. Ten eerste wordt er door waar te nemen basismateriaal gezocht, aangevuld met metingen. Dit kan gebeuren in de wereld zelf of via experimenten in speciale ruimtes, bijvoorbeeld een laboratorium. Ten tweede zoekt men in dit proefondervindelijk verworven materiaal naar regelmatigheden. Deze voegt men, ten derde, samen tot een groter samenhangend geheel dat een wetenschappelijke theorie wordt genoemd. Tot die samenhang komt men door gebruik te maken van een redeneersysteem. Als het gaat over wetenschap waar getallen aan te pas komen (kwantitatief), is dat de wiskunde.

Als het vooral het gebruik van woorden betreft (kwalitatief) zijn dat wijzen van argumenteren. Ten slotte moeten de nieuwe beweringen op een of andere manier gecontroleerd kunnen worden, zodat ze bevestigd, verworpen of verbeterd kunnen worden. Wetenschap is er om problemen op te lossen. Via de wetenschap hoopt men te kunnen voorspellen en of verklaren wat er in de wereld te gebeuren staat. De wetenschapsfilosofie van de twintigste eeuw, m.a.w. het stellen van de vragen “hoe wetenschappelijk is de wetenschap?” heeft geleid tot een minder hoog oplopen met de toepasbaarheid van deze vier regels. Het verklaren en het voorspellen, bleken volledig afhankelijk van het domein, het onderwerp en de betreffende onderzoeker. Daarenboven kunnen binnen één discipline ook elkaar bestrijdende opvattingen naast elkaar blijven bestaan zonder dat het meningsverschil ooit beslecht wordt.

Daaraan verbonden kan de vooruitgangsgedachte in de wetenschap zeer in vraag gesteld worden. De beste theorieën van vandaag kunnen morgen door andere vervangen worden. Of erger nog, wetenschap blijkt vlug te vervallen in wat ze precies niet wil zijn, nl. metafysica. De metafysica doet uitspraken over hoe de wereld is zonder dat die uitspraken gecontroleerd kunnen worden. Door het gebruik van het woord “zijn” ontsnapt ook de wetenschap daar niet vaak aan. Ten slotte is elke wetenschap een maatschappelijk ingebed proces met alle gevolgen vandien, bijvoorbeeld: waar geen geld voor is, wordt niet onderzocht.

1) J-P. Van Bendegem, Tot in der eindigheid, Antwerpen, 1997

Filed Under: Kunst en wetenschap, SliderH Tagged With: Koen Vanmechelen, Panamarenko

De platonische schoonheid (idealisme)

6 October 2012 By Willem Elias

De courante opvatting vandaag over schoonheid staat nog steeds niet ver af van deze van Plato die de schoonheid van de dingen beschouwde als een weerspiegeling van de Idee van het Schone. De hedendaagse leek stelt de vraag naar de kwaliteit nog vanuit de verwachting dat er buiten het zintuiglijke waarnemingsvermogen, dus buiten de mens, een normensysteem bestaat dat als criterium voor de schoonheid geldt. Zijn twijfel over het oordeel van de kunstspecialist is dus een twijfel over de zekerheid dat die kenner deelachtig zou zijn aan deze externe criteria. Vooral dan wanneer deze deskundige kwaliteit beweert te zien in artistieke producten die, volgens de leek, deze goede kwaliteiten niet bezitten. In die zin staan we inderdaad niet ver af van de visie zoals die in de dialogen van Plato tot uiting komt. Het probleem van het schone wordt bij Plato onder andere behandeld in De Grote Hippias. Hier treedt de succesvolle sofist Hippias in discussie met de weter-dat-hij-niet-weet, de betweter Socrates. De dialoog is nog zeer actueel, alleen zou hij moeten herschreven worden in die zin dat de socratische ironie nu vanuit de sofist Hippias zou moeten geformuleerd worden om de grote wijsheid van Socrates omtrent ‘het schone-op-zichzelf’ op losse schroeven te zetten.

“Socrates: Zeg me dan eens… ‘wat is dat, het schone?’ / Hippias: Door die vraag, Socrates, kan hij niets anders bedoelen dan ‘wat is schoon? ‘/ Socrates: Dat dunkt mij niet, Hippias. Wel ‘wat is het schone?’ / Hippias: En welk verschil is er tussen die twee? / Socrates: Denkt ge dat er geen is? / Hippias: Neen, want er is er geen.”

Socrates maant Hippias verder aan om toch te beseffen dat de vraag ‘Wat is schoon?’ niet dezelfde is als daar waar het hem om gaat, namelijk ‘Wat is het schone?’, zodat Hippias een eerste definitiepoging doet: “Hippias: In feite, Socrates, weet het goed, als ik de waarheid moet zeggen, ‘een schoonheid is een schoon meisje’.” Socrates blijft maar aantonen dat elke definitiepoging van Hippias weerlegbare voorbeelden van schone dingen zijn en dus geen verheldering brengt bij de zoektocht naar ‘datgene waardoor alle schone dingen schoon zijn’. Hij wil per se antwoord op de vraag naar ‘het schone-op-zichzelf’, dus “naar datgene wat aan elk ding, waaraan het toegevoegd wordt, schoonheid verleent, zowel aan een steen of een stuk hout, als aan een mens of een god, en ook aan elke handeling en elke studie.”

De westerse mens denkt nog steeds in grote mate platonisch. Dit zal allicht te wijten zijn aan het feit dat het platonisme het christendom beïnvloed heeft, of zoals Nietzsche stelde: het christendom is platonisme voor het volk. Plato ontwikkelde een ideeënleer waarin de onveranderlijke Ideeën of Vormen de voorwaarde zijn voor het bestaan van de concrete dingen. De zuivere kennis van deze ideeën gebeurde niet door middel van de zintuigen. De werkelijkheid is slechts een afschaduwing van deze ideeën. De zintuigen zijn onbetrouwbaar. De kunst, ook een zintuiglijke aangelegenheid, is als realisme slechts een afspiegeling, nl. een nabootsing, van wat al een afspiegeling is, nl. de waarneembare werkelijkheid, dus tweemaal verdacht.

Het verband tussen schoonheid en goedheid komt zeer goed tot uiting bij Plato, die er zelfs een woord van maakte, nl. de ‘kalokagathia’, de ‘schoongoedheid’. Het ‘schone’ bij Plato is dat wat mag gezien worden, dat aanzien heeft. Het is verbonden met de zedelijkheid, “als datgene dat zich in alle vormen van het gemeenschappelijke leven presenteert en leeft, het geheel grondig ordent en zichzelf voortdurend laat tegenkomen in zijn eigen wereld.” Het schone moet door de erkenning en de instemming van allen gedragen worden. Voor de Grieken geldt de pythagorische gedachte dat de kosmos, de hemelse orde, de eigenlijke aanschouwelijkheid is van het schone. Voor Plato is het schone de zichtbaarheid van het ideale. Het is dat wat schittert boven al het andere en dat wat als waarheid uitstraalt. Het schone contrasteert niet met de onvolkomenheden van het wezenlijke. Het is daarentegen de garantie dat het ware niet onbereikbaar is doordat het de kloof tussen het ideale en het wezenlijke kan dichten.

Plato verbindt de idee van het schone aan dat van het goede, maar toch is er een verschil ten voordele van het schone. Het ongrijpbare van het goede is eveneens het geval voor het schone, dat waarheid is als de overeenkomst tussen het ding en de eraan verbonden onthulling (aletheia), omdat ook het schone een ultieme straling heeft. Maar daarnaast stelt Plato dat bij de poging om het goede zelf te grijpen het vlucht in het schone. Het schone onderscheidt zich dus van het absoluut ongrijpbare goede, door het feit dat het grijpbaar is. Het behoort tot de essentie van het schone dat het zich toont. In de zoektocht naar het goede, onthult zich het schone.

Filed Under: Nieuw, Regels van de kunst

Schoonheid

6 October 2012 By Willem Elias

Wie het over schoonheid heeft, neemt al vlug het woord ‘schoonheidsideaal’ in de mond. Door de combinatie met ‘ideaal’ wordt duidelijk dat er geen eeuwige universele schoonheid ‘bestaat’, maar dat ze afhankelijk is van modellen die op verschillende plaatsen en tijden ingang en ook uitgang gevonden hebben. Wie deze verscheidenheid wil zien en begrijpen, leest best het buitengewone boek van Umberto Eco. Men is dan onmiddellijk overtuigd van de diversiteit aan vormen die met het adjectief ‘schoon’ bedacht kunnen worden. Het is hier niet de bedoeling een bespreking te geven van dit andermaal merkwaardige boek van deze geniale auteur. Wel wil ik argumenteren dat, hoewel we van de zintuiglijke ervaring van schoonheid kunnen genieten, overigens niet los te koppelen van onze kennis van wat onze cultuur ons oplegt mooi te vinden, ze niet ‘bestaat’ als buitenzintuiglijk criterium. Als men het begrip ‘schoonheidsideaal’ als een meervoudig begrip opvat is het zeer bruikbaar. Dus niet als een waardestelsel buiten de mens en evenmin als een fysiologisch feit, maar als cultureel gevormde en te vormen modellen. Schoonheid is dan afhankelijk van de mate waarin de vorm het model confirmeert. Dit is echter te mooi om waar te zijn. In onze westerse cultuur bijvoorbeeld, zijn we gefascineerd door de grens, de mogelijkheid om het model te bevragen. De confirmatie van het model, wordt dus al dan niet aangevuld door de negatie ervan. ‘Complementaire negatie’ lijkt me een goede formulering voor het verschijnsel dat een vorm aandacht vraagt voor zijn volgzaamheid aan het model via een aangebrachte relativering. Deze negatie gaat nooit zover om het model zelf te ondermijnen, want dan zitten we in een ander schoonheidsmodel. Schoonheid is dus een voorbeeld van het denken over de grens. Wanneer de perfectie dreigt bereikt te worden, wordt ze vervelend en heeft ze negatie nodig, binnen het model of via de overgang naar een ander model. Het is duidelijk: schoonheid is een dynamisch gegeven, zoals ook ons lichaam zelf dat is. ‘Schoonheid’ is een kwaliteit en we willen deze problematiek verder toelichten door stil te staan bij het concept ‘kwaliteit’, het heilige woord van deze tijd. Het woordenboek vertaalt de Latijnse oorsprong van ‘kwaliteit’, namelijk ‘qualitas’, eerst als ‘de relatieve hoedanigheid’. Men vergete zeker dit relativerende adjectief niet. Evenmin dat het niet over ‘wat’, de basisvraag van de filosofie, gaat maar over ‘hoe?’, het hoofdprobleem van de maker van iets. De vraag die moet gesteld worden is of de kwaliteit ‘schoonheid’ wel meer is dan een woord, of ze beantwoordt aan feitelijke gegevens op basis van bestaande criteria? Met andere woorden, is schoonheid een intrinsieke waarde? Hoe dan ook is het sinds lang niet meer de Schoonheid en de daaraan verbonden normen, zoals bijvoorbeeld harmonie, die het streefdoel zijn. Het bepalen van de kwaliteit is dus ook niet afhankelijk van schoonheidscriteria. Zelfs mocht men nog over schoonheidscriteria spreken, dan zou dat het probleem niet eens oplossen. Daarnaast geeft de psychologie ook genoeg inzichten om de ‘onschuld’ van de blik verloren te laten gaan. De sociologie van haar kant voegt er nog de maatschappelijke gebondenheid van elk kijken aan toe. Een kwaliteit, zoals schoonheid, kan men op drie wijzen lokaliseren. Er zou een objectieve intrinsieke waarde kunnen zijn, dat wil zeggen dat de waarde in het object zelf aanwezig is. Wanneer iemand deze niet ziet, scheelt er dus iets aan zijn waarnemingssysteem. Er is ook een subjectieve intrinsieke waarde. Dit zou betekenen dat het criterium in de waarnemer zelf zit. Wanneer de kwaliteit dan niet waargenomen wordt, scheelt er iets aan het object. Beide lokaliseringen zijn allicht voor elk object of situatie een illusie. De derde mogelijkheid, die me meer plausibel lijkt, is dat de waarde instrumenteel is, dat wil zeggen dat het criterium voor de kwaliteitswaarde bepaald wordt door de plaats die een vormgegeven product inneemt in de wereld van de kunst, met andere woorden het systeem van objecten en toestanden die vandaag tot de kunst gerekend worden. Deze situering kadert dus in de westerse of verwesterde culturele ruimte en wordt zowel diachronisch (doorheen de tijd) als synchronisch (gelijktijdig) beoordeeld. Men zou dit ook kunnen verruimen tot de ‘schone dingen’ binnen andere contexten, bijvoorbeeld de mode. Maar ook de natuur. Er wordt immers met een cultureel bepaalde blik naar de natuur gekeken. Een dergelijke consensus over de kwaliteit is fundamenteel relatief. Maar precies het fundamentele van deze relativiteit relativeert op zijn beurt deze relativiteit. Het is dus geen willekeur maar een relationeel systeem, dat wil zeggen een structuur waarin het ene element het andere bepaalt en betekenis geeft, met alle kenmerken eigen aan een structuur. Het fundament is dus relatief, dat wil zeggen niet gebaseerd op een natuurwet (de fysica of de biologie van de schoonheid; zie hoger: objectieve en subjectieve intrinsieke waarden), maar het systeem zelf is een van de vele als cultuur erkende relativiteiten.

Filed Under: Nieuw, Regels van de kunst

Verschillen en overeenkomsten tussen kunst en wetenschap

6 October 2012 By Willem Elias

Overeenkomst

Het is verleidelijk om, mede door de aangehaalde relativering een grote gelijkenis te zien tussen wetenschaps- en kunstbeoefening. Beide vormen van cultuur geven immers een visie te kennen van een individu en tevens van de gemeenschap waarin ze leven, gedurende een bepaalde tijd. Beide veronderstellen een nieuwsgierigheid voor wat in de wereld gebeurt en de nodige creativiteit en vindingrijkheid om daar boeiend verslag van uit te brengen. Kunstenaars kunnen een zeer verstandelijke verhouding hebben met hun werk. Er zijn vele voorbeelden van wetenschappers die emotie vertonen bij hun onderzoek. Dat het ene met de rede en het andere met het gevoel zou te maken hebben, gaat dus ook niet op.

Wie de overeenkomsten tussen wetenschap en kunst wil benadrukken, komt onvermijdelijk met Leonardo da Vinci (1452-1519) als voorbeeld op de proppen. Hij heeft het gebruik van de tekening als onderdeel van anatomisch onderzoek immers tot op zeer grote hoogte gebracht (2). Hij vertrok van de overtuiging dat het oog het belangrijkste zintuig is waarmee we kennis van de wereld kunnen opdoen. Verder benadrukte hij geregeld dat in een afbeelding, een tekening of een schilderij, veel meer getoond kan worden van wat we hebben gezien, dan we ooit in woorden kunnen beschrijven. Dat tijdens de Renaissance geen onderscheid gemaakt werd tussen de kunstenaar en de wetenschapper is nu eenmaal een spreekwoordelijk kenmerk van die tijd. Ook in de twintigste eeuw werden lansen gebroken om het verschil tussen de kunstenaar en de wetenschapper te minimaliseren.

Niemand minder dan Claude Lévi- Strauss (3), de Franse etnoloog -filosoof, bekijkt kunst en wetenschap als twee gelijkwaardige vormen van ordenen. Ook de mythes, de verhalen waardoor een cultuur inzicht in zichzelf wil geven, zijn belangrijke vormen van ordenen. Hij noemt dit het “wilde denken”. De kunst beschouwt hij, tussen het wetenschappelijke en het mythische in, als een vorm van hedendaags wild denken. Hier zit allicht een bruikbaar element in, namelijk de wildheid. Wanneer we nog even naar de regels van de wetenschap kijken dan zijn er gemakkelijk overeenkomsten te vinden. In de kunst gaat het ook over een waarnemend nadenken. Het experiment is de basis van de avant-garde in de twintigste eeuw. De zoektocht naar regelmatigheden is minder evident. De kunststijlen zouden hier een parallel kunnen zijn. Men zou immers kunnen stellen dat geen enkele kunstenaar ontsnapt aan een stijl, d.w.z. aan een grotere categorie van vormgeving dan de persoonlijke inbreng. En elke stijl heeft haar eigen kunsttheorie.

Verschil

De vierde regel, nl. de nood aan controlemogelijkheden, is echter niet van toepassing. Hier zit dan ook het grote verschil. Wetenschap is des te beter naarmate ze juistere algemene uitspraken over de werkelijkheid kan doen. Kunst vindt haar kwaliteit in de mate waarop een kunstenaar een eigen nieuwe en interessante vorm vindt voor zijn kijk op de werkelijkheid. Een wetenschapper kiest voor een oplossing, vertrekkende vanuit de kennis van de mogelijke alternatieven. De kunstenaar vindt gewoon “zijn” oplossing. De eerste is bezig met “de” problemen, de tweede met “zijn” probleem. De wetenschap is beter als ze steeds tot dezelfde bevindingen komt, de kunst als ze voortdurend iets anders vindt. Hier wordt de kunstenaar bepaald onwetenschappelijk. Gelukkig maar, want als er geen verschil zou zijn, heeft men er ook niets aan.

Een van de keerzijden van de strikte methode van de wetenschap is dat er weinig ruimte is om buiten de regels van de discipline te gaan. De kunst kent hier geen grenzen. En precies deze wildheid van de kunst kan zeer bevruchtend werken. Dit is vooral boeiend bij kunstenaars die een tak van de wetenschap als thematiek gekozen hebben. In België denkt men dan onmiddellijk aan het vliegtuigachtige werk van Panamarenko. Men kan uiteraard ook niet naast de Cloaca, de verteringsmachine van Wim Delvoye (1965). Koen van Mechelen kruist hanen. Een generatie jonger is er Angelo Vermeulen (1971), doctor in de wetenschappen en kunstenaar met o.a. bio- installaties, kunstwerken die leven. Kris Vleeschouwer (1972) laat computers gestuurd, maar met een ingebouwde toevalsfactor, glazen breken langs de andere kant van de wereld. In tegenstelling tot de modernist, Panamarenko, voor wie het niet kunnen vliegen van zijn tuigen, de nutteloosheid dus, een basisprincipe van zijn kunst is, kenmerken de genoemde postmoderne kunstenaars zich doordat hun kunstwerken ook moeten functioneren. Een nieuw soort renaissancemens?

2) R. Zwijnenberg, “Anatomische afbeeldingen: een vak apart”, in Boekmancahier 58/59, Kunst en Wetenschap, 2004
3) C.Lévi-Strauss, Het wilde denken, Amsterdam, 1976

Filed Under: Kunst en wetenschap Tagged With: Koen Vanmechelen, Panamarenko

Koen Vanmechelen (1965 – )

5 October 2012 By Willem Elias

Koen Vanmechelen was reeds als kind gefascineerd door kippen en experimenteerde ermee vanuit zijn jeugdige nieuwsgierigheid om de wereld te ontdekken. Reeds van bij de aanvang was zijn interesse voor de pluimveeteelt zichtbaar in zijn werk. Hij maakte toen constructies van schijnbaar aan elkaar geflanste oude planken, die nochtans de suggestieve kracht hadden van levende kippen in het hok. De brutaliteit van ruw gezaagd en afval-hout gaf toch de fijne elegantie van de pluimbare tweevoeters weer. Hier zit reeds een paradox die Koen Vanmechelen bleef koesteren, nl. dat lijf en hok moeilijk uit elkaar te houden zijn.

Zijn constructies zijn gemaakt uit de materialen van een hok die de vorm aangenomen hebben van de bewoners. In tegenstelling tot de oudere Vlaamse assemblagekunstenaars doet hij geen beroep op door de tijd van patina voorziene onderdelen. Hoewel Gentils en Van Breedam tot een generatie behoren die steeds de mond vol heeft gehad van links maatschappelijk engagement, is hun werk soms zeer esthetisch. Koen Vanmechelen maakt geen gebruik van met nostalgie en esthetiek beladen recuperatiedelen. Zijn houtelementen zijn daarentegen tergend ongeschaafd met roestvrije bouten in elkaar gezet, al eens omkranst met prikkeldraad zonder oorlogsverleden. Kleuren zijn groezelig aangebracht en niet het gevolg van jarenlange ontkleuring door de tijd. Sommige tinten lijken wel giftig. Als er toch oudere balkjes aangewend worden, zijn ze simpelweg aan het haardvuur ontsprongen.

Behalve de afwezigheid van materiaal romantiek is de dynamiek die hij in de stilstand suggereert kenmerkend. Vanmechelen slaagt erin om zijn plankhoutconstructies zo in elkaar te steken, dat ze een stilte voor de storm suggereren. Dit brengt een spanning teweeg tussen rust en beweging. Het is nu eenmaal een natuurlijk kenmerk van het dier om snel die overgang tussen onbeweeglijkheid en actie te kunnen nemen: stokstijf om als een jager of als prooi niet opgemerkt te worden of vliegensvlug in de aanval of op de vlucht.

1-7-koen-vanmechelen-4
1-7-koen-vanmechelen-5
1-7-koen-vanmechelen-6
1-7-koen-vanmechelen-7
1-7-koen-vanmechelen-8
1-7-koen-vanmechelen-9

 

Cosmopolitan Chicken Project

Zijn interesse voor de kip heeft zich niet beperkt tot het maken van assemblagewerken. Hij is de levende kip als zich zelf beeldhouwende beeldhouwwerk gaan zien. Weliswaar door hem geregisseerd. Met zijn hebben en houden is hij verbonden aan de kippenwereld. De kip dan als voorbeeld van huisdier, gedomesticeerd, half mens geworden. Zijn werk is dan ook een reflectie over het samenleven tussen mens en dier. Elk verbruikt eitje is in zekere zin een abortus. De mens manipuleert de dierenwereld in functie van zijn voedingsproductie. Vanmechelen neemt hier een ecologisch standpunt in, waarbij hij de plaats van elk levend wezen wil herzien. De kip is wel goed gekozen als soort huisdier om te bestuderen, vermits ze aan huis verblijft als gezin. Vele sociologen beschouwen het gezin immers als de kern van de maatschappij.

Zijn experiment is dus niet enkel een soort dieptepsychologie van het kippenverstand. Zo is het “Cosmopolitan Chicken Project” (5) ontstaan, een artistiek verhaal over de kruising van gerenommeerde kippensoorten. Daar waar de sculpturen nog de realisatie waren van een onbevangen kinderdroom, is Koen Vanmechelen met zijn “Cosmopolitan Chicken Project” op een artistieke wijze de wetenschap binnen gedrongen. De wijze van experimenteren valt in grote mate samen: het lukt of het lukt niet. Daar waar de mislukking, het niet kunnen vliegen, de kern is van de poëtische kracht van het werk van Panamarenko, is het wetenschappelijk lukken van de kruisingen tussen de kippenrassen een voorwaarde voor het artistieke project. Het gaat wel degelijk over leven. Leven is overleven, door de generaties heen. Het “Cosmopolitan Chicken Project” is gestart vanuit de idee om twee vermaarde kippenrassen, nl. de Mechelse Koekoek en de Poulet de Bresse te kruisen tot Mechelse Bresse. Dat is wonderwel gelukt. De betreffende kruising geleek echter nog te veel op een symbolische verbroedering tussen twee naties. Een soort gedeeld nationalisme. Koen Vanmechelen wou nog een verdere onthechting van het nationale. Een verbroedering bevestigt in zekere zin nog de nationaliteiten, weliswaar op een vriendelijke wijze.

Vanmechelen wil een kosmopolitische kip, een wereldsoort, waarbij uiterlijk geen geografische toeschrijving meer kan gebeuren. Een nieuw ras dat innerlijk versterkt is op basis van de genetische gevolgen van het kruisen. Vandaar dat hij zijn kweekexperiment verder zette met de English Redcap, de Jersey Giant, de Dresdner Huhn en daarbij nog de Uilebaard uit Nederland. Huidig stadium is dus de creatie van de Mechelse Uilebaard, maar dat is geen eindpunt. Hij wil komen tot wat hij zelf een “transparante superbastaard” noemt. Dat de bastaard hier als model functioneert, is niet zo onverwacht. Een van de kenmerken van de postmoderne cultuuropvatting is precies het in vraag stellen van de zuiverheid van modellen. Men twijfelt immers aan alle grote categorieën. Eens men in die zuiverheid niet meer gelooft, wordt aan de bastaard een grotere realiteitswaarde gegeven. De straathond wordt zelden tentoongesteld met een strik in het haar, maar hij is wel de sterkste en zit nooit in een kooi. Hij kruist waar en wanneer de kans zich voordoet, wat niet min is. Het bastaard zijn als culturele waarde gepaard aan de verdenking van elke indeling die zich zuiver waant, is de kunstkritiek binnen gedrongen onder het synoniem “hybride”. Oorspronkelijk betekent het in de dierenwereld een kruising van twee rassen. In het Latijn werd het al vlug gezegd over een kind van een Romein en een niet-Romeinse, bijvoorbeeld een slavin, gewoon “bastaard” dus.

1-7-koen-vanmechelen-1
1-7-koen-vanmechelen-11
1-7-koen-vanmechelen-12
1-7-koen-vanmechelen-2
1-7-koen-vanmechelen-3
1-7-koen-vanmechelen_10

Het hybride is een frequent thema in de postmoderne kunst. Denk maar aan het oeuvre van Matthew Barney (6), waar de onderscheiden tussen man en vrouw en tussen mens en dier vervagen. Dit hybride is niet alleen het kenmerk van de levende kippen, die als kunstwerk fungeren, opgebouwd binnen een installatie in een galerij of een museum. De kunsttempels worden kippenren en de kippen voelen zich in die situatie soms beter thuis dan de toeschouwers. Nadeel van levende kunstwerken is wel dat ze sterven, maar ze worden niet afgevoerd naar het vilbeluik. Ze worden opgezet. En ook hier komen kruisingen voor. Twee kreupele hanen worden in elkaar gezet. Of een hanenkop krijgt een glasgeblazen aanvulling. Kop en naakte botten blijven over en verwijzen naar de Marek kippenziekte, die het ganse project dreigde stil te leggen, maar toch net kon worden bestreden. De werken zijn nog op andere wijzen multimediaal. De fotografie speelt een grote rol. De kippen en fiere hanen verschijnen er op als bij een staatsieportret van de hoogste gezagsdragers. Er worden ook video’s gemaakt. Bijvoorbeeld één waarop Koen lekker een kippetje aan het oppeuzelen is. Ook dat is het leven. Vergeten we niet dat Koen Vanmechelen aanvankelijk als kok gewerkt heeft in het restaurant La Feuille d’Or, dat overigens het project ondersteunt.

De liefde voor het kweken en de lust voor het eten is een andere dubbelzinnigheid van het gezellig samen-zijn tussen dier en mens. Dit wordt nog eens samengevat in zijn zelfportret waarop hij het uitschreeuwt tegen een tweekoppige haan. Tenslotte hanteert Vanmechelen ook een oud medium, nl. schetsen in een zeer expressieve stijl. Niet alleen met potloden en verf maar ook met ei. Het geel van het ei heeft overigens een oude geschiedenis in de schilderkunst. Het is duidelijk dat er een nauwe verwantschap bestaat tussen de activiteit van Koen Vanmechelen en de wetenschappelijke onderzoeker. Hij verzamelt gegevens, documenteert zich, brengt ze onder in archieven volgens een indelingsysteem met de bedoeling de chaos van de wereld te ordenen. Hij heeft overigens een gans internationaal netwerk opgebouwd met wetenschappers die hem informatie kunnen geven. Ze zijn ook zelf geïnteresseerd in zijn experimenten. Het kan een bijdrage leveren aan de genetica.

Zijn verwantschap met de wetenschapper beperkt zich echter niet tot de biologie. Er is ook de ethologie, de wetenschap die via de bestudering van het gedrag van dieren haar kennis wil vergroten over het gedrag van de mens. De mens blijft uiteindelijk als natuur dierlijk. De cultuur is slechts een wapen. De kip als gezinsstructuur kan dan weer sociologische problematieken oproepen. De oorspronkelijke wilde kip was het Rode Kamhoen (Red Jungle Fowl). Ze leefde aan de voet van de Himalaya. Vanmechelen gaat de nazaten nog geregeld bezoeken. Kip en haan waren monogaam in deze wilde toestand. Als huisdier werd de haan spreekwoordelijk polygaam. Bij een van zijn kruisingen kwam er een monogame haan te voorschijn, tot grote treurnis van de andere hennen. Zoals de meeste kunstenaars is ook Koen Vanmechelen de wapenbroeder van de filosoof. Hij stelt vragen over de maatschappij: nationalisme, racisme, globalisering, voedselcrisis, genetische manipulatie enz. Zijn antwoorden zijn uiteraard deze van een kunstenaar, deze van het wilde denken: onbegrensd kunnen ze alle kanten uit. Zo vindt hij dingen die via een andere benadering niet gevonden worden. Uiteraard zijn hier ook zaken bij waar niemand zit op te wachten. Het gehele artistieke project sluit enigszins aan bij de “individuele mythologie” van Beuys. Inderdaad heeft het “Cosmopolitan Chicken Project” iets mythisch opgebouwd rond de persoon van Koen Vanmechelen. In zijn conclusies staat hij soms dichter bij de mysticus, die meent de goddelijke wetten te hebben gevonden, dan bij de wetenschapper.

Als kunstenaar is zijn werk een mooi staaltje van neoconceptuele kunst, d.w.z. van conceptuele kunst waarbij het concept op zich niet volstaat, zoals in de jaren zestig, maar waarbij het concept ook in hogere mate uitvoerbaar moet zijn. Als kunstenaar staat hij ook dicht bij de postmoderne kunstenaar Damien Hirst (7), die dierenkrengen doormidden gesneden in boxen tentoonstelt. Hirst behandelt het thema van de dood, en dus van het leven. Vanmechelen behandelt het thema van het geboren worden, en dus van de dood. “Kip en ei waren er samen het eerst” zoals Vanmechelen stelt.

5) K. Vanmechelen, “Cosmopolitan Chicken Project”, Ludion, Gent, 2003
6) W. Elias, “Matthew Barney”, Snoecks 2004, pp. 260 – 281
7) W. Elias, “Damien Hirst”, Snoecks 2002, pp. 406 -423

Filed Under: Kunst en wetenschap, Portfolio Tagged With: Koen Vanmechelen

Kunst begrijpen

1 October 2012 By Willem Elias

Vanaf de jaren tachtig wordt kunst begrijpen pas echt gemakkelijk. Vanaf dan kan men nog bezwaarlijk spreken van “avant-garde”, want in geen enkel aspect van de kunst is men nog “vooruit” op iets. Alles is verkend. Vandaar dat men terugkeert op zijn stappen. Niet om terug de oude waarden van de traditionele kunst in te huren, want conservatief is de kunst van de jaren tachtig allerminst. Maar omdat wanneer het motto van de “avant-garde” was dat “alles kan en mag”, het geen zin heeft om dan uiteindelijk toch nog zaken te verbieden. Dus zijn ook de waarden van de oude kunst terug een bron van artistieke inspiratie. Deze zijn via de filter van de avant-garde ondertussen gedesteriliseerd en ontkracht, of met preciezere woorden, ontdaan van hun academisme. Er is dan evenmin een reden om nog te gebieden. De avant-garde legde immers nieuwe principes op: kunst moet abstract zijn, of conceptueel of enkel materie, of zeer sober of noem maar op. Telkens maakte dit het basisprincipe uit van de betreffende avant-garde stroming. Ook de moderne architectuur kan hier als schoolvoorbeeld dienen: “architectuur moet functioneel zijn, wil ze schoon zijn” luidt het gebod. Het verbod is dat ze geen ornamenten, geen nutteloze versiering mag gebruiken. Vanaf de jaren tachtig wordt met deze respectievelijke gebods- en verbodsprincipes gebroken. De functionaliteit is mooi meegenomen maar wordt zeker niet gesymboliseerd, d.w.z. ze wordt niet zichtbaar gemaakt. En ornamenten worden à volonté geserveerd. De Oude Grieken worden terug ingevoerd via nutteloze zuilen en frontons. Maar deze import doorbreekt de dogmatische strengheid van de avant-garde regels, ten voordele van een waaier aan mogelijke stijlen.

Ook in de beeldende kunsten krijgt men die terugkeer naar voordien. Ambachtelijkheid is niet langer taboe. Een klassiek realisme is niet meer afschuwelijk. Maar wat interessanter is, is dat men de verworvenheden van de avant-garde niet verwerpt, maar gebruikt. Dus niet meer “het nieuwe om het nieuwe”, maar de toepassing van een avant-gardistische regel, wanneer het om plastische redenen in een bepaald werk past. De schilder Fontana verzette de grens door monochrome doeken te doorprikken of te doorklieven met een mes. Abstracte schilderijen op basis van één kleur is al heel wat. Maar probeer aan het grote publiek eens te verkopen dat het een vernieuwing is, en dus een verbetering, door er met een mes in te kerven. Het kleine publiek heeft het gekocht. Vanaf de jaren tachtig zal men doeken verscheuren met een specifieke plastische bedoeling, niet als persoonlijke stijl. Men gaat immers al de verworvenheden van de avant-garde en het academisme samen aanwenden al naar gelang de kunstenaar zin heeft dit te doen voor zijn persoonlijke stijl. Deze verwijst naar wat reeds bestaat, of soms gaat men zelfs zover stukken uit het verleden te citeren. Bepaalde beelden uit de kunst van voor +/- ’80 worden gewoon overgenomen en in een andere context geplaatst. Dit is het “nieuwe” van deze generatie kunstenaars. Het is geen principiële nieuwheid meer, maar een toegepaste. Geen algemeen geldende voor de ganse stijl, maar een occasionele, verbonden aan de persoonlijke stijl van de kunstenaar op een bepaald moment. Men is dit postmoderne kunst gaan noemen. De term werd voor de eerste keer gebruikt in 1870, maar werd een modewoord vanaf de jaren tachtig. Uiteraard met alle gevolgen vandien, namelijk dat hij reeds versleten is, dat niemand nog weet wat er precies mee bedoeld wordt en dat de meest diverse verschijnselen er onder geplaatst worden. Dit neemt niet weg dat 1980, uiteraard niet precies de eerste januari, als een breukjaar mag beschouwd worden veeleer dan het getal 2000.

Filed Under: Kijken is de kunst

  • 1
  • 2
  • 3
  • Next Page »

Geen kunst of filosofie zonder een goed glas wijn

Een overzicht van de kunstenaars

Maxime Van De Woestyne Panamarenko Marc Lambrechts René Barbaix Liliane Vertessen Philippe Vandenberg Octave Landuyt Anne Bonnet Camille D'Havé Tinka Pittoors Yves Zurstrassen Jacques Moeschal vandenberg Luc De Blok Marie-Jo Lafontaine Jo Delahaut Werner Mannaers Emile Desmedt E.L.T. Mesens Victor Servranckx vandekerckhove Armand Vanderlick Victor Leclercq Karin Hanssen Bart Decq Marcel Broodthaers Ronny Delrue Antoon De Clerck Paul Van Gysegem Pierre Alechinsky Hans Vandekerckhove Luc Peire Maurice Wyckaert Guillaume Bijl Merlin Spie Bram Bogart Roger Somville Jane Graverol Hilde Van Sumere Roland Van den Berghe Chantal Grard Roger Wittevrongel Albert Saverys Koen Vanmechelen Frank Steyaert Paul Gees Raoul De Keyser Ulrike Bolenz Antoine Mortier Fred Bervoets Guy Vandenbranden José Vermeersch Jos Verdegem Pierre Vlerick Jef Van Tuerenhout Erna Verlinden Jan Vercruysse Hugo Duchateau Constant Permeke Luc Tuymans Christian Dotremont Frank Maieu Gudny Rosa Ingimarsdottir Marcel Mariën Walter De Rycke Koen van den Broek Mark Cloet Peter De Cupere Florence Fréson Fred Eerdekens Gaston Bertrand Joseph Lacosse Marc Mendelson Jean Brusselmans Roel D'Haese Karel Dierickx Ingrid Ledent Guy Rombouts Lieve De Pelsmaeker René Magritte Englebert Van Anderlecht Marianne Berenhaut Walter Leblanc Jozef Peeters Roger Raveel Luc Hoenraet Michel Seuphor Jean-Paul Laenen Pierre Caille Guy Degobert Paul Delvaux Edgart Tytgat Pol Bury Guy Leclercq Anto Carte Enk De Kramer Mig Quintet Peter Weidenbaum Jan Cox Hubert Malfait George Grard Henri-Victor Wolvens Fik Van Gestel Jan Van Den Abbeel Camiel Van Breedam Jean-Georges Massart Auguste Mambour Serge Vandercam Peter Beyls Michel Buylen Jean Bilquin Carmen Dionyse Tjok Dessauvage Wim Delvoye Colin Waeghe Gauthier Hubert Piet Stockmans Gilbert Swimberghe Jan Burssens Etienne Desmet

Belgische kunstenaars na ’45

Geen kunst of filosofie zonder een goed glas wijn

Zoeken op Belgischekunst.be

Recente berichten

  • Peter Beyls, co-creatie tussen mens en machine
  • Magritte en de vrije gedachte
  • Uit de schaduw: de ontwikkeling van kunsten en cultuureducatie in de vrije tijd in Vlaanderen
  • Kunsteducatie duurt het langst
  • Over kunst- en cultuureducatie in musea en erfgoedorganisaties in Vlaanderen
  • De kunstenaar als kunsteducator, Mark Cloet als artistiek spelontwikkelaar en spelleider.
  • Mark Cloet speelt met bakens in de ruimte.
  • Willem Elias kijkt naar Colin Waeghe – juni 2020

Hier kan je zoeken naar de naam van de kunstenaar waar je informatie over wil:

Kunstenaars

Mobile responsive

Belgischekunst.be is een project van Willem Elias en Rudi D’Hauwers en is ontwikkeld volgens het principe van ‘mobile responsive design’. Je leest waar en wanneer je wil op elk toestel van laptop tot ipad en smartphone.

 

  • Willem Elias
  • Inleiding
  • Portfolio
  • Galerij
  • Reflecties
  • Boeken
  • Contact

Return to top of page

Copyright Willem Elias © 2023 · Concept: Rudi DHauwers · Built on the Genesis Framework by StudioPress · WordPress · Log in

nl Dutch
nl Dutchen Englishfr Frenchde Germanit Italianes Spanish