Ik heb geregeld verwezen naar het belang van het kubisme, het constructivisme en het Bauhaus voor de kunst na ’45. Een Belgische kunstenaar die hier zijn bronnen voor vernieuwing gezocht en gevonden heeft is Jean-Paul Laenen. Hij was de ontwerper van het laatste Belgische vijffrankstuk. In 1986 werd zijn ontwerp uit een dertigtal inzendingen bekroond. Het was geen muntstuk, het was een kunstwerk. Hij brak met de traditie van de numismatiek. In dit werkje vind je onmiddellijk de kern van zijn kunstenaarsschap die als volgt geformuleerd kan worden: Laenen bepaalt graag de weg die het oog van de toeschouwer moet leiden naar een andere invalshoek op de wereld. Hij is hierin geen dwingende magiër, die blikken aan zich bindt. Anders kijken is de boodschap. Niet één vastgelegde invalshoek, maar een meervoud ervan. Niet één rechte laan ernaar toe, maar een gans stratenplan van alternatieve wegen tot je scheel kijkt. Zien is kijken. Het vergt een inspanning, een zoektocht. In het vijffrankstuk wordt dit gereduceerd tot de gedachte dat er in België steeds drie visies zijn, verbonden aan de federale structuur van het land. Het veld van het stuk, waarin de koning afgebeeld wordt, is verdeeld in drie delen met een verschillend reliëf. In zijn monumentaal werk komen uiteraard meer complexe perspectiefplannen aan bod. Toch is het zichtbaar maken van de verdeeldheid op een symbool dat doorgaans de eenheid voorstelt, nl. de munt reeds een gewaagd voorstel. Zeker als er prijzen moeten vallen.
In de twee geschetste wegen, deze van het subjectieve gevoel en deze van de naar objectiviteit verlangende rede heeft Laenen vrij vroeg voor de tweede benadering gekozen. Laenen denkt na over hoe de wereld, die ruimte is, vormgegeven kan worden opdat de mens zijn tijd er goed zou kunnen in doorbrengen. Deze zin voor de collectiviteit heeft Jean-Paul Laenen steeds gehad. De rust van zijn begijnhoftuintje belette hem niet te dromen over staatsmonumenten of gemeenschapsdomeinen. Hij heeft zeer veel plannen gemaakt om openbare ruimten te herordenen. Vele zijn gerealiseerd, teveel zijn in schuiven verdwenen. Zo bijvoorbeeld een plan om het Brusselse Koningsplein her aan te leggen. Laenen leunt aan bij de architectuur, zonder architect te willen zijn. Hij vult aan en ontwerpt vanuit het standpunt van de beeldende kunstenaar.
Hij vond een voedingsbodem bij de kunstenaars die aan het begin van de vorige eeuw met ruimte bezig waren. In zijn zoektocht, als jong kunstenaar, is het kubisme voor Jean-Paul Laenen een eye-opener van de waarneming en een aanzet om anders naar ruimte te kijken. Ik zie Jean-Paul Laenen dus als een neokubist. Men kan immers niet buiten de geschiedenis verbonden aan gedachtestromen en manieren van kijken. Het nieuwe is niet wetteloos. Jean-Paul Laenen heeft op zijn manier het kubisme verder vormgegeven. Het analytische vinden we vooral in zijn ruimtelijke abstracte structuren, die ons anders naar de omgeving doen kijken. Het synthetische is meer van toepassing op zijn figuratieve sculpturen. Zijn portretten zijn meer dan momentopnamen. Het zijn syntheses van existenties. De personen worden in de meervoudigheid van hun persoonlijkheden getoond. Een definitief beeld wordt letterlijk opengelaten. Ze horen te staan op roterende sokkels of de toeschouwer moet zelf een ommetje maken.
Men zou Jean-Paul Laenen ook een neoconstructivist kunnen noemen. Hoewel hij – zonder communist geweest te zijn, vermoed ik – ook gevoelig is voor het sociale engagement en de utopische dimensie, gaat zijn voorkeur uit naar de Russische constructivisten, de gebroeders Naum Gabo (1890-1977) en Anton Pevsner (1886-1962), die precies met de ideologische invulling van Tatlin braken. Zij maakten daarentegen meer werk van de formele kant van het constructivisme. Het is dit wat Jean-Paul Laenen aangetrokken heeft in zijn zoektocht naar vernieuwing. Hij heeft dit oude constructivisme geactualiseerd tot een hedendaagse kunsttaal waarin hij zijn eigen visie op mens en maatschappij kwijt kan door via zijn werken communicatielijnen te realiseren binnen een andere kijk op ruimtelijkheid.
In zijn poging om het constructivisme door te denken met aangepaste realisaties, mag men ook het belang van zijn vriendschap met Ray Gilles (1923-1997) niet veronachtzamen. Deze kunstenaar die ook in Mechelen verbleef, had zich toegelegd op de studie van de kleur. In die mate zelfs dat hij een eigen kleurenleer ontwikkelde. Jean-Paul Laenen heeft zeer veel met hem van gedachten gewisseld en sommige aspecten toegepast op zijn eigen werk, o.a. om tot de kleurruimten te komen. Gilles gaf over dit onderwerp overigens ook les aan de Academie van Bouwkunst van Tilburg. Hij bestudeerde kleurverhoudingen. Echter niet zoals een fysicus dat doet. Voor hem hadden die verhoudingen een gewaarwordingsinhoud die hij zag als ‘spanningen’. Hij had het ook niet over kleurensymboliek die hij eerder tot het domein van de psychologie rekende. Wel bracht hij de kleuren in relatie tot vormen. Dit komt duidelijk tot uiting in het feit dat hij heel zijn studie van kleurvergelijkingen beperkt heeft tot een tweedimensionaal vormraster. De dieptedimensie trachtte hij te benaderen via de tijdsdimensie. Hij zocht niet naar kleurharmonieën. Hij wees ook steeds op het relatieve karakter van zijn systeem om kleuren te onderzoeken als kunstenaar. Ray Gilles volgde de weg van het Bauhaus. Spijtig genoeg zijn hier nog weinig sporen van te vinden onder de vorm van geschreven materiaal. In het werk van Jean-Paul Laenen vinden we er een aantal toepassingen van.
Wanneer men het concept van het Bauhaus bestudeert, stoot men nog op andere gegevens die Jean-Paul Laenen geïnspireerd hebben in zijn zoektocht naar zichzelf en de wijze waarop hij zijn werk maatschappelijk wou integreren. Zo o.a. de art nouveau. Hij is verder gaan experimenteren met het ruimtescheppend vermogen van de zwervende lijn. Een reeks werken werd niet voor niets Hortasmen genoemd. Er zijn nog meerdere banden met het Bauhaus. Maar hij heeft vooral veel geleerd uit het boek van Kandinsky over het spirituele in de kunst.
Ik zou nog bronnen kunnen aanhalen, die Jean-Paul Laenen aangeboord heeft om zijn oeuvre vorm te geven. Een beeldhouwer als Brancusi bijvoorbeeld, in zijn zucht naar formele zuiverheid. Of Henry Moore met zijn aandacht voor de binnenkant van de sculptuur. Een vader van het surrealisme, Giorgio de Chirico, toonde de weg naar de aanwezige leegte die men aan een ruimte kan geven. Hoe dan ook wordt telkens duidelijk dat Jean-Paul Laenen zich gevoed heeft met verworvenheden uit de recente kunstgeschiedenis om een bijdrage te leveren aan het modernisme van zijn eigen tijd. Laenen is inderdaad een modernist. Materiaal en vorm zijn het belangrijkst in het doorlopen van het creatief proces. De oplossingen die hij voorstelt zijn gebaseerd op een geloof in de gegrondheid ervan. Geen willekeurige frivoliteiten, maar constructies die steek houden vanuit een visie. Geen overindividuele kunst, maar werken waar een ganse gemeenschap zich moet kunnen in vinden en haar collectiviteit beleven binnen ruimtelijke ervaringen.
Jean-Paul Laenen moet inderdaad gezien worden als een partner van de architect. Niet de vervanger ervan, maar het complement vanuit de visie van de kunstenaar. De interesse voor de tijd en ruimte is vanaf de jaren negentig een te onderscheiden artistieke praktijk geworden van een jonge generatie kunstenaars. Hun postmoderne invalshoek is echter het tonen van het geconstrueerd zijn van de constructie, het zichtbaar maken van het maaksel. Het zijn deconstructies van ruimte. Als modernist blijft Laenen trouw aan het construeren. Geen deconstructie zonder constructie.
Jean-Paul Laenen werd niet enkel bekend via zijn vijffrankontwerp. Zijn werk is – weliswaar levensgevaarlijk – ook te zien op de verbindingsbrug tussen twee gebouwen van het Europarlement in de Brusselse Béliardstraat. Het thema is Ariadne en haar draad die de weg uit het labyrint wijst. Inderdaad een lijn die bevrijdt.