In 1961 werd in het “Museum of Modern Art” (MoMa) van New York een tentoonstelling georganiseerd met als titel: “The Art of Assemblage”(1). Dit was een historisch gebeuren. Wat opgezet was als een overzichtelijke terugblik op de kunst uit de twintigste eeuw die niet past in de traditionele hokjes “schilderen” en “beeldhouwen”, bleek achteraf de doorbraak van een kiemende beweging te zijn. De oorspronkelijke bedoeling was het bij elkaar brengen van werken waarin de schilders ongewone materialen toegevoegd hadden op het doek en van sculpturen die niet tot stand gekomen waren via het houwen, het gieten, het smeden of het lassen. Die interesse was zo actueel dat het historisch overzicht bleek samen te vallen met de start van een nieuwe kunstvorm, de “assemblagekunst”.
Het was de bedoeling de occasionele gevallen waarin de moderne kunst gebruik gemaakt had van afwijkingen van de tradionele plastische middelen te tonen. Maar uit het voorbereidend onderzoek voor de samenstelling van de tentoonstelling, bleek dat een niet gering aantal kunstenaars recent gestart was om van deze uitzondering de regel te maken door enkel nog te werken op basis van het bij elkaar brengen van ongewone beeldende middelen. Eerder dan een retrospectieve, werd de tentoonstelling zo goed als een promotiestunt voor de toen zeer nieuwe kunstvorm. Ondertussen is de “assemblage” een van de vele technieken geworden om beeldend mee te werken.
De naam die aan deze werkwijze gegeven werd was niet nieuw. Inderdaad had Jean Dubuffet (1901-1985) reeds vanaf 1953 sommige van zijn werken, nl. deze gemaakt met papiersnippers, “assemblages” genoemd. Deze Franse kunstenaar had zich geïnspireerd op het creatieve werk van mensen die buiten de officiële kunstwereld stonden. Hij begon zelf in die stijl te werken. Niet gehinderd door de beperkingen van de regels van de kunst bracht hij soms voorwerpen in zijn doek aan. Het was echter de tentoonstelling in het MoMa die de term wereldkundig maakte. De anekdote (2) doet de ronde dat iemand de catalogus van “The Art of Assemblage” meenam naar het stamcafé van de Parijse surrealisten, “La Promenade de Vénus”. Ze vonden het een mooie tentoonstelling, al hadden ze wat kritiek op de aanwezigheid van de toen meest nieuwe kunst. Maar vooral met de naam “assemblage” konden ze zich niet verzoenen, omdat die teveel verwees naar de technische kant van de zaak. Had de surrealist Max Ernst immers niet gezegd: “Ce n’est pas la colle qui fait le collage”, het is de lijm niet die maakt dat iets een interessante collage is. De surrealisten hadden liever een term gezien die de gedachte achter het werk benadrukte. Toch konden ze zelf geen naam verzinnen voor het feit dat kunstenaars schijnbaar toevallig ongelijksoortige voorwerpen bij elkaar brengen. Daarenboven was het te laat, de naam was al verspreid in het kunstmilieu.
1) W. Seitz, “The Art of Assemblage”, Museum of Modern Art, New York, 1961
2) W. Majewski, “Hasior & Van Breedam”, catalogus Atelier 340, Brussel, 1989, p.122