Het was een aangename verrassing te constateren dat in de voorbereidende gesprekken omtrent ‘Kunst en Geld’ met leden uit diverse hoeken en disciplines van de culturele wereld – zonder mijn tussenkomst – steeds maar weer ‘kunsteducatie’ boven water kwam als een krachtige dobber. Dertig jaar gelden heb ik immers de beslissing genomen vanuit mijn interesse voor de link tussen filosofie en moderne/hedendaagse kunst te opteren voor de werking die kunst kan teweegbrengen. In de driehoeksverhouding tussen kunstenaar – kunstwerk – toeschouwer, koos ik dus voor de derde factor, zeg maar: welke functie kan kunst vervullen, behalve dat we enig respect verschuldigd zijn aan wat een medemens maakt en dat we er soms gebruik van maken om onze behoefte aan versiering te stillen? De eerste onbetwiste functie is verbonden aan de ethiek eigen aan een democratie. De tweede blijkt voldoende uit het feit dat zelfs in concentratiekampen kunst gemaakt en beleefd werd of dat ook daklozen een mooie postkaart koesteren of een strik in hun haar knopen. Maar is er meer? Kan kunst nog andere functies vervullen? Dat is de vraag die ik me toen gesteld heb en waarmee ik sindsdien aan de VUB een interessante onderzoekslijn uitgestippeld heb met een aantal beloftevolle doctors in de agogische wetenschappen die dit thema verder uitgewerkt hebben.
Ik meen te mogen stellen dat de link tussen educatie en filosofie zeer belangrijk is. Het was ook dit concept van kunsteducatie dat in het hoofd van de deelnemer aan de voorbereidende gesprekken aanwezig was, nl. een kunsteducatie die kunst toegankelijk maakt voor een groot publiek door de nodige informatie te verstrekken, hetgeen verbonden is aan het leren inzien van de relevantie voor de mens zelf en zijn wereld. In die zin was ook de link met psychologie en sociologie, de twee dochters van de filosofie, een mogelijkheid geweest om de educatie te onderbouwen, al naargelang men de nadruk wil leggen op de maatschappelijke effecten, dan wel op psychische veranderingen.
Er bestaat immers ook ‘kunsteducatie’ in enge zin. Hierin wordt de creativiteit van het kunstproces gedistilleerd op een wijze waarbij men zich de vraag kan stellen of er wel nog iets van die creativiteit overblijft. Deze is nauw verwant met bloemschikken en macramé vervaardigen. Ze heeft een weg afgelegd van tussen de lijntjes kleuren, over verheerlijking van de expressie van het inhoudsloze naar kant en klare lesjes. Raar kenmerk van dit soort kunsteducator is dat hij bang is van de kunst. Deze angst vindt men ook terug in de verruiming naar ‘cultuureducatie’. Deze recentere term duidt niet alleen de eigentijdse bredere kijk aan die de interpretatie van het kunstwerk verbindt aan veelvuldige socio-culturele contexten. Hij biedt tevens de mogelijkheid de kunst te omzeilen. De amateuristische kunstbeoefening is in hetzelfde bedje ziek. Kunst wordt hier niet gecreëerd, maar beoefend, d.w.z. al nabootsend aangeleerd. Ter loops wil ik hier toch even kwijt dat hier ook een band tussen kunst en geld schuil gaat. Mocht dit soort mensen deze kunstzinnige handelingen niet bedrijven, zou vaak het materiaal onbetaalbaar zijn voor de professionele kunstenaars, maar daar hebben we het nu even niet over. Wel over een kunst die geleerd moet worden omdat ze de kern zou kunnen zijn van een humanistische gemeenschap, zowel in haar actuele beleving als in haar herinnering aan het verleden, beiden zijn intellectuele en emotionele garanties voor de toekomst.
Het wordt toch stilaan tijd even de titel toe te lichten, al hoop ik dat die voor zichzelf spreekt. ‘Kunsteducatie duur het langst’ verwijst uiteraard naar het spreekwoord waarin ‘eerlijkheid’ aangeprezen wordt met een mogelijke niet bedoelde connotatie dat de bedoelde duurzaamheid ook veel tijd vraagt. Dat geldt ook wanneer men een ‘duurzaam kunstenlandschap’ nastreeft. Een landschap verandert immers voortdurend en ‘duurzaam’ is de ethische noodkreet van vandaag, hopelijk in de oase, maar allicht in de woestijn. Maar of men de optimistische dan wel de pessimistische optie verkiest van de vorige woorden, in beide gevallen is educatie de enige redding. Het doet me dus ook plezier dat deze gedachte spontaan aan het licht kwam in de voorbereidende gesprekken. Maar zo simpel is het allemaal niet.
Ten eerste zitten we immers met een kip en ei probleem: met de kinderen beginnen, maar dan is het nog even wachten of met de volwassenen, maar die worden in te grote mate reeds verhinderd door nauwelijks uit te roeien vooroordelen. Het onderwijssysteem veranderen? Begin er maar aan. Los van de bereidwilligheid van vele ministers van Onderwijs en Cultuur, o.a. deze die het nu voor het zeggen hebben, om aandacht te hebben voor kunst, gaat dit niet gepaard met revolutionaire omwentelingen. De tijd is daar niet rijp voor. Het wiskundige voor de exacte wetenschappen en het taalvaardige voor de menswetenschappen blijven de hoofdwaarden binnen het westerse onderwijssysteem. Kunst mag daar al eens bij als ontspanning. Er is geen oor voor mijn stelling dat het probleemoplossend karakter van de kunst een grote rol kan spelen in het onderwijs, d.w.z. ik begrijp het eerst niet en zoek stapsgewijs naar een betekenis. Kunstvakken educatief gelijkwaardig maken aan wiskunde en een analyserend vermogen bijbrengen via de oude talen, zover zijn we nog niet.
We zitten nog steeds in de crisis die eruit bestaat dat er iets mis is met het feit dat de hedendaagse mens zijn eigen-tijdse kunst niet begrijpt en vandaar ook niet waardeert of niet weet te motiveren waarom hij/zij de kunst afwijst. Kunsteducatie hoeft immers niet per se tot bewondering van alle kunst te leiden. Wel tot leren kiezen. Vergeten we niet dat ‘kiezen’ de kern is van elke intellectualiteit. ‘Legere’ betekent immers in het Latijn het verschil zien tussen de letters. Laat me toe te stellen dat ik deze ongeletterdheid ten aanzien van de oude en de hedendaagse kunst problematisch vind.
De onverschilligheid door de onwetendheid maakt dat de participatie aan kunst niet gebaseerd is op kennis, maar op twee andere motieven, nl. passie en nabootsing van passie (snobisme). Voor de echte passie stelt het geen probleem. Langzaamaan wordt de liefhebber een ‘connoisseur’ op basis van herhaalde ervaring met kunst. De Belgische collectioneurs zijn er een mooi voorbeeld van, maar ook veel niet-verzamelaars hebben zich door de jaren heen op eigen houtje vertrouwd gemaakt met kunst door te kijken of te luisteren. Deze autodidacte participanten blijven echter een minderheid. Problematischer is wat ik de nabootsers van de passie noem en die uit snobisme participeren. Zij kijken met de oren en luisteren met de ogen. Hun modieuze wispelturigheid druisen in tegen elk concept van duurzaamheid. Ofwel duiken ze met teveel op, ofwel blijven ze afwezig. Het is ook voor deze groep van het publiek dat Pierre Bourdieu zijn concept ‘distinct’ ontwikkelde. Ze onderscheiden zich van de anderen door precies de relatie kunst en geld op haar kop te zetten. Kunst wordt een teken van geld. Hoge veilingprijzen en dure opera-toegangskaarten vervangen de waarde. De kleren van de keizer worden geroemd. Op zich heb ik tegen geen enkel sociaal spel een bezwaar. Elke klasse koestert de symbolen die ze wil, van tattoo op de arm tot een Tuymans aan de wand. Maar het ondermijnt wel het duurzaamheidsevenwicht. Vele componisten en muzikanten komen niet aan de bak, want ze krijgen geen opdrachten. Volgens het principe van vraag en aanbod zou beeldende kunst goedkoop moeten zijn. Er is er teveel. Maar er wordt een kunstmatige schaarste gecreëerd door het manipuleren van bepaalde namen via marketingtechnieken.
Hier wordt het dramatische van de economische crisis duidelijk. Door de besparingen binnen cultuur krijgen de culturele instellingen te weinig middelen om onafhankelijk te zijn. Kunsteducatie is één zaak. Dat kan in aparte lesruimten, om’t even waar. Maar het blijven de instellingen en hun deskundige leiding die verantwoordelijk zijn voor de richtlijnen van wat vandaag belangrijke kunst is en wat uit het verleden belangrijk blijft. Als ze over die middelen niet beschikken, worden ze verondersteld die te zoeken. Dat kan best als ze de kunstmarkt volgen. Terwijl in feite de kunstmarkt de instellingen zou moeten volgen. Meer en meer bepaalt de kunsthandel wie in de kunstinstellingen mag tentoonstellen of optreden. Dit betekent dat de op commercie gebaseerde kunst bevestigd, zeg maar ondersteund wordt door overheidssubsidies in naam van het gemanipuleerde culturele belang. Voor alle duidelijkheid: ik beweer hier niet dat de instellingen commerciële kunst verdedigen in de betekenis dat het minderwaardige kunst zou zijn. Wel dat de kwaliteitsverhoudingen verstoord worden. Een soort Mattheüs-effect. Goede door kunsthandel ondersteunde kunstenaars worden beter (door de steun van de instellingen en de meeheulende pers) en goede niet in het commerciële circuit opgenomen kunstenaars krijgen minder waardering. Nochtans zijn het precies deze die overheidssteun verdienen. Deze beschrijving van de toestand vindt men ook terug in de verschuiving van de ideologiekritiek. Waar de Kritische Theorie, de zgn. School van Frankfurt, de avant-garde en het modernisme bewierookte voor hun anti-kapitalistische kunst, verschoof de post-moderne correctie op deze filosofie naar vragen als: door wie laat de kunstcurator zich beïnvloeden of zelfs betalen? Is het waar dat de grote galerijen bepalen wat in Documenta en in Venetië getoond wordt? Enzovoort.
Het is uiteraard hiervoor dat kunsteducatie nodig is. Als de kunsthandel de waarde van kunst manipuleert en als de instituten zich daar meer en meer aan confirmeren i.p.v. een kritische attitude aan te nemen, dan is er meer dan ooit een grondige, uitgebreide en uitgediepte permanente kunsteducatie nodig. Niet iedereen is verkocht in de sector. De participanten dienen vooral zelf kritisch kunst te leren beoordelen en daarvoor de nodige contexten te leren kennen: geschiedenis, techniek, esthetiek en kunstkritiek zoals de Amerikaanse DBAE vanaf de jaren ’80 voorschreef. Of, recenter, met andere accenten zoals prof. Barend van Heusden het laatste decennium, met zijn ‘Cultuur in de Spiegel’ project nastreeft vanuit de cognitieve wetenschap. Hierin staat het begrip ‘cultureel zelfbewustzijn’ centraal. Kunsteducatie is dan een onderdeel van cultuureducatie. Het is educatie in cultureel zelfbewustzijn door gebruik van diverse basisvaardigheden via allerlei media. Een van kunst bewuste burger lijkt me een interessante schakel om kunst economisch rendabel te maken. Hij is de legitimatie van subsidiëring en sponsoring. En door zijn eigen bijdrage als participant en consument, zorgt hij zelf voor inkomsten.
Bij kunsteducatie wil ik toch ook nog een waarschuwing plaatsen. In de geschiedenis van de kunsteducatie de laatste honderd jaar van nabootsing, over expressie naar het inzicht dat het ook een cognitieve aangelegenheid is, blijft de tendens steevast dat ze moet leiden naar het zelf actief beoefenen van kunst. Vaak gepaard met de eigenaardige gedachte dat intense waarneming passief zou zijn. Zelfs de ophefmakende studies van prof. Anne Bamford, de naam die vóór van Heusden voortdurend over de lippen ging in Vlaanderen (de kunsteducatie houdt van een heiland die het allemaal duidelijk uitlegt), besluiten met een oproep om zelf kunst te gaan beoefenen. Ik denk niet dat de doelstelling van kunsteducatie moet zijn kleine kunstenaars te maken of grote in tweedekans onderwijs. Het leren waarnemen, het oefenen van zintuigen, gekaderd in theoretische kennis die er richting moet aan geven, lijkt me het hoofddoel van kunsteducatie. (Zie hiervoor ons artikel: “The end of the ‘to do list’ of arts education).
Wat de maatschappelijke relevantie van kunst betreft als basis van een economie ervan zou men voor de visuele kunsten ook best de functie van de musea herdenken. Misschien had de avant-garde wel gelijk toen ze het museum aanviel met de leuze: “Museum Mausoleum!”. Er is niets tegen het museum als bewaarplaats voor objecten die de waarden van bepaalde culturen symboliseren. En respectvol leren omgaan via het begrijpend kritisch bewonderen is ongetwijfeld een mooie rol die voor de musea weggelegd is. Maar misschien zou het museum i.p.v. een venster op het respectabele verleden te zijn, ook meer kunnen open staan om zich te organiseren als leeromgeving voor het nog te realiseren leven en als ervaringsplek van de geest. De recente filosofische stromingen leveren hiervoor overigens de fundamenten. We deden in die zin een theoretische oefening (‘De waarde van filosofie voor museumeducatie in kunstmusea’).
Ik heb gepoogd ‘kunsteducatie’ te plaatsen binnen de reflectie over ‘Kunst en geld’, meer bepaald vanuit de nood aan duurzaamheid in het kunstenlandschap. In het economisch circuit van de kunst hoort publiek. Er zijn twee definities van participeren. Er is de kwantitatieve, te meten aan de ticketverkoop en andere merchandising, die een bewijs zijn van: ‘ik was er’. Er is ook een kwalitatieve definitie die de vraag stelt naar wat heeft de participant er aan gehad? De tweede is nodig om de eerste duurzaam te maken, nl. blijven participeren en de legitimatie bieden om maatschappelijk relevant te zijn, nl. dat het voor (opgroeiende) burgers is die kunst een plaats kunnen geven in hun leven. Het is daarvoor dat kunstenaars het gedaan hebben, naast natuurlijk het feit dat ze het niet kunnen laten omdat het creëren de zingeving voor hun eigen leven betreft. Ook daarvoor is kunsteducatie nodig als deel van een cultureel klimaat dat een voedingsbodem is om kunstenaars te laten opstaan.
Vergeten we in dit alles ook niet dat het geld dat nodig is om dit proces in beweging te houden, niet per se naar de kunstenaar gaat, ze kunnen immers, zoals gezegd, het creëren niet laten. De nodige middelen zijn dan ook bestemd voor dat wat er ‘rond’ gebeurt, wat een zuivere investering is in de economie en de tewerkstelling. Het is duidelijk dat een regering hiervoor aan haar ministers van cultuur en onderwijs de nodige budgetten moet vrijmaken.
Willem Elias
– Vermeersch, L., & Elias, W. (2015). The end of the ‘To-Do-List’. Towards a balanced arts education. In B. van Heusden B. & P. Gielen (Eds.), Arts Education Beyond Art. Teaching Art in Times of Change (pp. 113-130). Amsterdam: Valiz.
– Elias, W., & De Backer, F. (2013). De waarde van filosofie voor museumeducatie in kunstmusea. Cultuur+Educatie,36(13), 81-93.
© 2020, Willem Elias. All rights reserved. On republishing this article you must provide a link to the original article on www.belgischekunst.be.